Korte peptideketen, is tijdens de transcriptie aan de groeiende peptideketen gehecht om een juiste afwerking tot eiwit te verkrijgen
2
New cards
polypeptideketen
een keten aminozuren
3
New cards
signaalherkenningsmolecuul (SMH)
molecuul uit het grondplasma dat bindt aan een adreslabel van een ribosoom, waardoor de translatie tijdelijk stopt
4
New cards
SHM-receptor
Receptor op het ER waaraan het ribosoom van het SHM koppelt
5
New cards
GTP (guanosinetrifosfaat)
Een energierijk molecuul, vergelijkbaar met ATP
6
New cards
Eiwitstructuur
De ruimtelijke molecuulstructuur van een eiwit, waar de functie van het eiwit mee samenhangt.
7
New cards
definitieve eiwitvorm
Fosfaatgroepen toegevoegd, toegevoegde suikers worden gewijzigd en meerdere polypeptideketens worden gekoppeld tot een eiwit
8
New cards
Exocytose
afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen naar buiten de cel te transporteren
9
New cards
Plaques
Neerslag van eiwitten tussen de hersencellen bij de ziekte van Alzheimer
10
New cards
Tangles
Eiwitkluwen in hersencellen bij de ziekte van Alzheimer
11
New cards
Primaire structuur
Het aantal en de volgorde van de verschillende aminozuren in de keten
12
New cards
Secundaire structuur
a-helices en B-platen in een eiwitmolecuul, gevolg van de waterstofbriggen tussen de NH-groepen en C=O-groepen van verschillende aminozuren
13
New cards
a-helix
Spiraalvormige secundaire structuur van een eiwitmolecuul
14
New cards
B-plaat
secundaire structuur van een eiwitmolecuul, een heen en weer gevouwen keten
15
New cards
Tertiaire structuur
Driedimensionale structuur van een eiwit, komt tot stand door bindingen tussen de restgroepen van aminozuren
16
New cards
Quaternaire structuur
manier waarop meerdere polypeptideketens één eiwit vormen
17
New cards
chaperonne-eiwitten
Eiwitten die controleren of de structuur van andere eiwitten juist is en die verkeerd gevormde eiwitten de juiste structuur geven of terug sturen
18
New cards
Denaturatie
het verlies van de ruimtelijke structuur van een eiwitmolecuul
19
New cards
valide test
Een test die meet wat hij dient te meten.
20
New cards
APP (Amyloïd Precursor Protein)
eiwit in het celmembraan van hersencellen. Bij onjuiste afbraak ontstaan plaques
21
New cards
tau-eiwitten
spelen een rol bij het in stand houden van het celskelet van hersencellen (vormen tangles bij samenklonteren)
22
New cards
Microtubuli
Microscopische buisjes die vanuit de kern uitwaaieren over de hele cel, vormen de transportwezen van de cel
23
New cards
motoreiwitten
Zij vervoeren organellen en blaasjes met oedingsstoffen langs de microtubuli
24
New cards
eiwitpoorten
maken gefaciliteerd transport door celmembranen mogelijk
25
New cards
enzymen
eiwitten die chemische reacties versnellen (katalyseren)
26
New cards
emergente eigenschappen
Eigenschappen die je niet verwacht als je alle betrokken factoren apart bekijkt
27
New cards
substraatmolecuul
de om te zetten stof
28
New cards
sleutel-slotmodel
het substraatmolecuul past in het enzymmolecuul als een stukje in een puzzel
29
New cards
Induced-fitmodel
Theorie die weergeeft dat de vorm van het actieve centrum van een enzymmolecuul verandert als het enzym bindt met het substraatmolecuul
30
New cards
cofactoren
een niet-eiwitdeeltjes van een enzym, nodig voor de binding van het substraatmolecuul aan het enzymmolecuul
31
New cards
co-enzym
organische cofactor, bijvoorbeeld een vitamine
32
New cards
competitieve remming (inhibitie)
belemmering van enzym-activiteit, doordat de vorm van de rekstok overeenkomt met het substraat zodat de remstof bindt aan het actieve centrum van het enzym.
33
New cards
allosterische zijde
een specifieke receptorplaats op een enzymmolecuul naast het actieve centrum
34
New cards
Allosterische remming
binding van een inhibitormolecuul op de receptorplaats veroozaakte een verandering in de vorm van het enzymmolecuul, waardoor het substraatmolecuul niet meer kan binden aan het actieve centrum.
35
New cards
allosterische activatie
stimulatie van de enzymwerking doordat een activatormolecuul bindt aan de allosterische zijde
36
New cards
Productremming
Een verandering in het driedimensionale structuur ban een enzym, waardoor het substraatmolecuul niet meer kan binden aan het actieve centrum.
37
New cards
Proteasoom
Organel dat verouderde/verkeerde eiwitmoleculen in een cel afbreekt.
38
New cards
ubiquitine
Een klein eiwitmolecuul dat bindt aan schadelijke eiwitten en dient als merkteken
39
New cards
ubiquitine-proteasoomsysteem (UPS)
Koppelt met ubiquitine gemerkte eiwitten aan det proteasoom, dat de eiwitten vervolgens afbreekt
40
New cards
RNA-interferentie (RNAi)
kleine fragmenten RNA die niet coderen voor een eiwit, maar binden aan het mRNA dat codeert voor een eiwit en daarmee de translatie van mRNA verhindert
41
New cards
micro RNA (miRNA)
Type RNAi dat een cel maakt door het aflezen van miRNA-genen in zijn genoom, blokkeert de translatie van mRNA en remt daarmee de productie van eiwitten
42
New cards
Small interfering RNA (siRNA)
Type RNAi dat ontstaat als een reactie op vreemd RNA, afkomstig van buiten de cel (RNA-virus), blokkeert de translatie van mRNA en remt daarmee de productie van eiwitten
43
New cards
nucleasen
enzymen die DNA en RNA afbreken
44
New cards
RISC (RNA-induced silencing complex)
eiwitcomplex in een cel dat een rol speelt bij de afbraak van mRNA en virus-RNA
45
New cards
miRISC
RISC met miRNA
46
New cards
dicer
Een nuclease in het grondplasma dat de bocht van miRNA afbreekt, zodat een kleine dubbele RNA-keten overblijft
47
New cards
siRNA (small interfering RNA)
Type RNAi dat ontstaat als reactie op vreemd RNA, afkomstig van buiten de cel (RNA-virus); het blokkeert de translatie van mRNA en remt daarmee de productie van eiwitten
48
New cards
siRISC
RISC met siRNA-fragmenten
49
New cards
bacteriofagen
virussen die bacteriën als gastheer gebruiken
50
New cards
lytische cyclus
Cyclus waarbij fagen het bacteriële DNA afbreken en er fagen ontstaan, die na lysis van de gastheer vrijkomen.
51
New cards
lysogene cyclus
Cyclus waarbij fagen hun DNA in het DNA van hun gastheer integreren. Dit zogeheten pro-faag DNA komt in alle nakomelingen van de bacterie terecht. Onder ongunstige omstandigheden start de lytische cyclus
52
New cards
profaag-DNA
DNA van een bacteriofaag, geïntegreerd in bacterieel DNA
53
New cards
immuunsysteem
afweersysteem van je lichaam tegen binnendringende ziekteverwekkers
54
New cards
CRISPR-Cas
Immuunsysteem van bacteriën tegen bacteriofagen
55
New cards
CRISPR
Een gedeelte van het bacteriële DNA gekenmerkt door een cluster herhalingen van korte stukjes DNA. Doordat de nucleotidenvolgorde in de volgorde 3' > 5' gelijk is aan 5' > 3' vormt het palindroom
56
New cards
spacer-DNA
Unieke sequenties in CRISPR, afkomstig van het DNA van fagen die de bacterie geïnfecteerd hebben
57
New cards
Cas-genen
genen die coderen voor Cas-eiwitten, zoals helicase en het nuclease Cas9
58
New cards
gids-RNA
RNA dat ontstaat door transcriptie van een DNA-repeat van CRISPR met spacer-DNA
59
New cards
Cas-helicase
enzym dat virus-DNA openknipt tussen beide strengen waarna het gRNA bindt aan het complementaire virus-DNA
60
New cards
Cas-nuclease
Vernietigt het daag-DNA door het in stukjes te knippen
61
New cards
knock-outmuizen
muizen waarbij bepaalde genen zijn uitgeschakeld, waardoor ze geschikt zijn voor onderzoek naar bijvoorbeeld medicijnen
62
New cards
Proteoom
De eiwitten die in een bepaalde cel op een bepaald moment aanwezig zijn
63
New cards
proteomics
Het bestuderen van het complete proteoom
64
New cards
DNA-miroarray
Een testplannen (chip) met groot aantal testplekken (spots) voor DNA-onderzoek
65
New cards
DNA-primer
66
New cards
Reverse transcriptase
Enzym dat RNA omzet in DNA
67
New cards
complementair DNA (cDNA)
DNA dat gevormd is vanuit het mRNA. Een RNase kan dit enkelstrengs maken, zodat er een kopie van de matrijsstreng uit het DNA ontstaat zonder de introns
68
New cards
fluorescerend label
Verschillende kleuren coderen voor verschillende weefsels
69
New cards
fluorescentie
is een maat voor de hechting en daarmee voor de activiteit van het weefsel
70
New cards
2D-gelelektroforese
techniek om eiwitten te scheiden op basis van iso-elektrisch punt, gevolgd door een scheiding op molecuulmassa
71
New cards
iso-elektrisch punt
pH-waarde waarbij een eiwit geen netto elektrische lading heeft
72
New cards
massaspectrografie
Techniek om eiwitten te scheiden op basis van molecuulmassa.
73
New cards
massaspectrometer
techniek om de aanwezigheid van bepaalde moleculen aan te tonen