Minidialogen - mini dialogues p.103-104 (2)

Qui est ton professeur préféré?

Wie is je favoriete leerkracht?

Mon professeur préféré est madame De Stoop. Elle donne sciences.

Mijn favoriete leerkracht is mevrouw De Stoop. Zij geeft wetenschappen.

Quelle est ta branche préférée?

Wat is je lievelingsvak?

Ma branche préférée est mathématiques.

Mijn lievelingsvak is wiskunde.

Combien d'élèves y a-t-il dans ta classe?

Hoeveel leerlingen zitten er in je klas?

Il y a 23 élèves dans ma classe. Et dans ta classe?

Er zitten drieëntwintig leerlingen in mijn klas. En in jouw klas?

Dans ma classe, il y a 18 élèves. 10 filles et 8 garçons.

In mijn klas zitten er achttien leerlingen. Tien meisjes en acht jongens.

En quelle année es-tu?

In welk jaar zit jij?

Je suis en première année. Et toi, en quelle année es-tu?

Ik zit in het eerste jaar. En in welk jaar zit jij?

En 1B.

in 1B.

Quelles langues apprends-tu à l'école?

Welke talen leer je op school?

J'apprends le néerlandais à l'école.

Ik leer Nederlands op school.

A partir de la troisième année, nous apprenons aussi l'anglais.

Vanaf het derde jaar leren we ook Engels.

Combien de langues apprenez-vous à l'école?

En hoeveel talen leren jullie op school?

Deux. Quatre heures de français et deux heures d'anglais.

Twee. Vier uur Frans en twee uur Engels.