1/94
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
Hoorcollege 8
moraliteit en antisociaal gedrag
Moraliteit helpt bepalen wat goed of fout is bij sociaal gedrag en reguleert toegestaan gedrag. Sommige morele principes zijn universeel, zoals eerlijkheid en schadebeperking, maar er is culturele variatie. Normen kunnen per land verschillen
wat normaal is in het ene land, kan in een ander onbeschoft zijn. Kinderen van 4 jaar kunnen al morele en conventionele normen onderscheiden
• Morele normen
opgesteld door consensus of autoriteit.
• Conventionele normen
gebaseerd op empathie, eerlijkheid en mentalizing.
Mensen houden zich niet altijd aan deze normen. Het overtreden van sociale regels wordt antisociaal gedrag genoemd, wat anders is dan
• Agressie
gedrag gericht op het beschadigen van iemand.
• Crimineel gedrag
gedrag dat illegaal is.
Voorbeeld
schelden is antisociaal, maar meestal niet illegaal.
Morele dilemma’s zijn situaties waarin je moet kiezen tussen twee moreel moeilijke opties
• Trolley-dilemma
kies je om één persoon te laten sterven om meerdere te redden?
• Footbridge-dilemma
zou je een persoon op een brug duwen om meerdere te redden?
• Organ donor-dilemma
zou je één persoon opofferen om meerdere levens te redden via orgaandonatie?
Mensen gebruiken minstens drie neurale mechanismes om te beoordelen of een impliciete actie of een moreel dilemma toegestaan is
voelt het goed of fout aan?
vindt de samenleving het goed of fout?
wegen de totale voordelen op tegen de nadelen (kosten-batenanalyse).
De kosten-batenanalyse, ook wel utilitaire beslissing, beoordeelt een actie op basis van het resultaat, niet van het proces. Positieve uitkomsten worden gemaximaliseerd en negatieve geminimaliseerd. Mensen gebruiken dit vaak als eerste bij morele dilemma’s, maar het morele gevoel kan dit snel overrulen, vooral als je persoonlijk iemand iets moet aandoen.
Bij morele beslissingen spelen twee processen een rol
• Moral intuition
gebaseerd op emotie.
• Moral reasoning
gebaseerd op nadenken en regels.
Bij personal dilemma’s (meer emotioneel) worden hersengebieden geactiveerd die te maken hebben met emotionele verwerking en sociale cognitie. Bij impersonal dilemma’s (minder emotioneel) zijn hersengebieden actief die belangrijk zijn voor gedragscontrole. De ventromediale prefrontale cortex combineert deze informatie tot een totaal oordeel.
Sociale kennis beïnvloedt ook beslissingen
mensen kiezen bijvoorbeeld liever vijf outgroup-leden te laten sterven dan één ingroup-lid bij het trolley-dilemma.
Volgens Haidt’s social intuitionist model worden de meeste morele beslissingen door emoties bepaald, terwijl cognitieve/redeneringsmechanismen vooral dienen om beslissingen achteraf te verklaren. Morele emoties kunnen worden ingedeeld in
• Self-focused vs. other-focused
• Critical, praising, suffering
Sommige onderzoekers zien morele emoties als een combinatie van basisemoties en cognitieve beoordeling van de situatie, bijvoorbeeld wat anderen denken of wat de gevolgen zijn. fMRI-onderzoek laat zien dat bij morele emoties naast emotionele hersengebieden ook de orbitofrontale gyrus, mPFC en rechter posterior STS geactiveerd worden. Morele emoties zijn dus een integratie van emotie en cognitieve waardering, met eventueel extra cognitieve controle nodig bij het schenden van normen. De exacte relatie tussen basis- en morele emoties is nog niet volledig duidelijk.
Morele kennis kan op verschillende manieren worden weergegeven, zoals via persoonlijke voorkeuren, sociale normenen kosten-batenanalyse. Verschillende informatiestromen betekenen dat moraliteit nooit helemaal afwezig is, maar er bestaan individuele, culturele en hersengerelateerde verschillen. Patiënten met schade aan de orbitofrontale cortexgebruiken vaak vooral een kosten-batenanalyse bij morele beoordelingen. Daarnaast is er een aangeboren effect, het Westermarck-effect, waardoor volwassenen meestal geen seksuele aantrekking voelen tot mensen die ze in de eerste zes jaar van hun leven hebben leren kennen.
Woede speelt een belangrijke rol bij antisociaal gedrag en ontstaat wanneer iemand opzettelijk een sociale norm overtreedt. Moral disgust is de emotie die voortkomt uit een oordeel over iemands morele gedrag, vooral wanneer die persoon handelingen verricht die als verkeerd worden gezien.
In tegenstelling tot woede wordt morele walging niet door een ervaring getriggerd, maar door kenmerken van een persoon of groep. Agressie is elk gedrag gericht op een ander met als direct doel die persoon te beschadigen.
Er zijn twee soorten agressie
• Instrumentele agressie
doelgericht, vanuit jezelf.
• Reactieve agressie
reactie op dreiging of frustratie.
Agressie kan een functie hebben, zoals sociale dominantie tonen bij dieren, vaak zonder daadwerkelijk leed dankzij appeasementgedrag (signalen van nederlaag). Bij mensen en primaten is woede vaak nodig om agressieve intenties te tonen. Trait boosheid beïnvloedt hoe iemand het gedrag van anderen interpreteert; mensen met veel boosheid zien sneller gewelddadige intenties.
Agressie kan ook optreden bij het straffen van anderen, waarbij het beloningssysteem actief wordt. Verstoring van dopaminereceptoren of schade aan de basale ganglia kan leiden tot verminderde woedeherkenning. Lage serotoninewaarden hangen samen met reactieve agressie en impulsiviteit, terwijl hoge waarden de neiging om te straffen verminderen. Het enzym MAOA, dat dopamine, serotonine en norepinefrine afbreekt, speelt ook een rol
bepaalde variaties (zoals het warrior-gene) leiden tot lagere enzymproductie en meer agressie, en zijn geassocieerd met ASPD, vooral bij mannen.
Testosteron speelt een belangrijke rol bij agressie en beïnvloedt het brein op twee manieren
tijdens de ontwikkeling, zorgt voor sekseverschillen.
gedurende het leven, beïnvloedt neurale circuits direct.
Mannen produceren meer testosteron dan vrouwen, en de hypothalamus reguleert het hormoon. Bij mannen correleert testosteron positief met activiteit in de ventromediale prefrontale cortex bij het zien van boze gezichten en negatief met de amygdala. Testosteron wordt ook geassocieerd met fysieke agressie, sociale dominantie, antisociaal gedrag en lage sociaaleconomische status, maar het is onduidelijk of het hormoon deze effecten veroorzaakt of erop reageert.
Agressie wordt niet alleen door testosteron beïnvloed, maar door de interactie tussen testosteron, cortisol en serotonine. Hoge testosteronwaarden samen met lage cortisol- en serotoninewaarden bevorderen agressie, terwijl lage testosteronwaarden met hoge cortisol- en serotoninewaarden agressie verminderen.
Antisociale persoonlijkheidsstoornis (ASPD) is een psychiatrische stoornis gekenmerkt door een patroon van minachting voor de rechten van anderen. Het vervangt de oudere termen psychopathie en sociopathie, waarbij psychopathie vaak als een spectrum wordt gezien. Ongeveer 3–4% van de mannen en <1% van de vrouwen in de samenleving heeft ASPD; kenmerken komen vaker voor bij gevangenen en leiders, waardoor het soms meer als een karaktereigenschap wordt gezien dan een stoornis.
Kenmerken van ASPD
• Zelf-functioneren
egocentrisme, onvermogen interne normen toe te passen.
• Interpersoonlijk functioneren
gebrek aan empathie, spijt en intimiteit.
• Antagonisme
ongevoeligheid, manipulatie, vijandigheid.
• Ontremming
impulsiviteit en onverantwoordelijkheid.
Het kernidee van psychopathie is een gebrek aan empathie, en samen met narcisme, machiavellianisme en sadismevormt het de Dark Triad van sociaal negatieve persoonlijkheidseigenschappen.
Psychopaten hebben een verminderde angstconditionering, samenhangend met lagere amygdala-activiteit, en reageren minder op de distress van anderen. Bij het zien van pijn bij anderen is hun hersenactiviteit in pijngebieden lager, maar kan genormaliseerd worden als specifiek gevraagd wordt om empathie te tonen. Ze presteren normaal op morele dilemma’sen mentalizing-taken, maar beoordelen accidentele schade milder en voelen minder sociale schaamte. Dit suggereert dat psychopaten moeite hebben met leren en herkennen van emoties, niet noodzakelijk met empathie zelf.
Neurologische bevindingen
• Amygdala ongevoelig voor morele overtredingen, minder schuldgevoelens.
• Verminderde capaciteit om stimulus-gevolg associaties te leren, met belangrijke rol voor ventraal striatum en OFC.
• Verminderde koppeling tussen amygdala en OFC.
Genetische en omgevingsfactoren
gen-omgeving correlaties kunnen psychopathische eigenschappen beïnvloeden, maar de precieze rol is nog onbekend.
ASPD kan niet bij kinderen worden gediagnosticeerd, maar eigenschappen zoals conduct disorder en pesten hangen ermee samen. fMRI-studies laten zien dat kinderen met conduct disorder mogelijk een beloningsgevoel krijgen bij het toebrengen van pijn, waardoor ze minder reageren op de distress van anderen. Kinderen met psychopathische trekkenervaren minder angst en empathie voor slachtoffers, maar presteren normaal op cognitieve perspectief- en mentalizing-taken. Bij kinderen met autisme is dit precies omgekeerd. Pestkoppen scoren normaal op sociale intelligentie, maar negeren de effecten van hun acties op slachtoffers.
Schade aan de orbitofrontale kwab op latere leeftijd kan leiden tot acquired sociopathie, gekenmerkt door sociaal storend gedrag. Patiënten met bilaterale orbitofrontale schade ervaren veranderingen in subjectieve emoties, herkennen negatieve emoties bij anderen slecht, reageren minder goed op emoties van anderen, zijn minder coöperatief en geduldig, en hebben moeite met familiebanden.
Verschillen met psychopaten
• Sociopaten tonen vaker reactieve agressie, psychopaten meer instrumentele agressie.
• Sociopaten geven bij morele dilemma’s vaker utilitaire antwoorden, psychopaten reageren normaal.
Deze verschillen kunnen ontstaan door het moment van schade (opgroeien vs. volwassen) en het type schade(hersenenontwikkeling vs. specifieke fysieke schade).
Normaal en abnormaal gedrag zijn moeilijk te onderscheiden, omdat er geen duidelijke scheidingslijn is. Om dit gedrag te beoordelen, worden verschillende criteria gebruikt
• Culturele/sociale/ethische criteria
verschillen per regio en cultuur.
• Statistisch model
gedrag wordt gemeten en geanalyseerd; normaal verdeeld, extreme gevallen aan de uiteinden.
• Medisch model
klinische psychologie en psychiatrie (DSM) benoemt observeerbare symptomen; bij voldoende symptomen is er sprake van een aandoening.
Bij psychopathie zijn de emotiegebieden in de hersenen, zoals de amygdala, kleiner. Dit kan verklaren waarom psychopaten anders reageren op straf en fouten. Volgens het IES-model voor antisocialiteit speelt de amygdala een centrale rol
• Verbindt verschillende hersengebieden.
• Bij psychopaten is de amygdala kleiner, hyporeactief op negatieve emoties en weinig verbonden met regulerende corticolimbische netwerken.
Het Amygdala-gecentreerde IES-model beschrijft psychopathie als volgt
• Hyporeactieve amygdala bij negatieve stimuli.
• Suboptimale amygdala–frontostriatale koppeling.
• Gebrekkige affectieve verwerking.
• Slechte aandacht en associatief leren, waardoor leren van fouten of negatieve uitkomsten moeilijk is.
• Dit bevordert aanhoudend antisociaal en onaangepast gedrag.
Het evolutionaire amygdaloïd complex is bij veel diersoorten aanwezig en verandert in vorm en functie door de evolutie. Bij zoogdieren, vooral mensen en primaten, is de BLA (voor sociale interactie en bewustzijn) groter dan de CMA (voor onbewuste emotieprocessen). Deze veranderingen maken complexere sociaal-emotionele functies mogelijk; naarmate sociale affectiviteit belangrijker wordt, evolueren de substructuren van de amygdala mee.
Conduct disorder (CD) is een DSM-stoornis bij kinderen met gedrags- en emotionele problemen, gekenmerkt door minachting voor anderen. Het is een van de meest voorkomende diagnoses bij kinderen, naast angst en depressie. Veel jongeren groeien uit CD, maar ongeveer 30% ontwikkelt psychopathische trekken. Psychopathie ontstaat vooral uit een combinatie van CD, genetische aanleg en een negatieve omgeving, meestal bij jongens. In 80% van de gevallen was er vroege verwaarlozing of mishandeling.