Geldzaken - Algemene woordenschat

studied byStudied by 31 people
5.0(1)
Get a hint
Hint

aankoop, de (mv: de aankopen)

1 / 198

encourage image

There's no tags or description

Looks like no one added any tags here yet for you.

199 Terms

1

aankoop, de (mv: de aankopen)

l'achat, l'acquisition

New cards
2

verkoop, de (mv: de verkopen)

la vente

New cards
3

btw inclusief

tva comprise

New cards
4

btw exclusief

btw non comprise

New cards
5

bank, de

la banque

New cards
6

bankier, de

le banquier

New cards
7

bankgegevens, de

les données bancaires

New cards
8

bankieren (bankierde - heeft gebankierd)

faire des transactions, opérations bancaires

New cards
9

bankkaart, de (mv: de bankkaarten)

la carte de banque

New cards
10

bankkantoor, het

l'agence bancaire

New cards
11

bankrekening, de

le compte en banque

New cards
12

bankzaken, de

les opérations bancaires

New cards
13

bedrag, het (mv: de bedragen)

le montant

New cards
14

bedragen (bedroeg - heeft bedragen)

s'élever à

New cards
15

beheren (beheerde - heeft beheerd) = omgaan met (ging om met - is omgegaan met)

gérer

New cards
16

met geld leren omgaan = geld leren beheren

apprendre à gérer son argent

New cards
17

belasting, de (mv: de belastingen)

l'impôt

New cards
18

besparen (bespaarde - heeft bespaard)

économiser, épargner

New cards
19

bestellen (bestelde - heeft besteld)

commander

New cards
20

bestelling, de (mv: de bestellingen)

la commande

New cards
21

een bestelling plaatsen (plaatste - heeft geplaatst)

passer une commande

New cards
22

betaalapp, de

l'application de paiement

New cards
23

betaalmiddel, het (mv: de betaalmiddelen)

le moyen de paiement

New cards
24

betalen (betaalde - heeft betaald)

payer

New cards
25

contant / cash betalen

payer comptant

New cards
26

elektronisch betalen, régler

payer électroniquement

New cards
27

betaling, de (mv: de betalingen)

le paiement

New cards
28

een betaling doen (deed - heeft gedaan)

faire un paiement

New cards
29

elektronische betaling,de

le paiement électronique

New cards
30

beurs, de (mv: de beurzen)

la bourse

New cards
31

beveiligen (beveiligde - heeft beveiligd) = beschermen (beschermde - heeft beschermd)

sécuriser

New cards
32

biljet, het (mv: de biljetten) = het bankbiljet

le billet de banque

New cards
33

boodschappen, de

les courses

New cards
34

boodschappen doen

faire les courses

New cards
35

aankopen doen= inkopen doen

faire des achats

New cards
36

budget, het

le budget

New cards
37

code, de = de pincode

le code secret

New cards
38

zijn (pin)code ingeven = intoetsen

introduire, taper son code secret

New cards
39

consumeren (consumeerde - heeft geconsumeerd) = verbruiken (verbruikte - heeft verbruikt)

consommer

New cards
40

consument,de (mv: de consumenten)

le consommateur

New cards
41

energieverbruik, het

la consommation d'énergie

New cards
42

contant betalen (betaalde - heeft betaald) = cash betalen

payer en liquide

New cards
43

dalen (daalde - is gedaald)

diminuer

New cards
44

de daling

la diminution

New cards
45

domiciliëring, de

la domiciliation

New cards
46

doorlopende opdracht, de

l'ordre permanent

New cards
47

e-commerce, de = de onlinehandel

le commerce en ligne

New cards
48

economie, de

l'économie

New cards
49

factuur, de (mv: de facturen)

la facture

New cards
50

dagelijkse facturen, de

les factures quotidiennes

New cards
51

geld, het

l'argent

New cards
52

geld afhalen (haalde af - heeft afgehaald) = geld opnemen (nam op - heeft opgenomen)

retirer de l'argent

New cards
53

contant geld, het = het cash geld

l'argent liquide

New cards
54

geldautomaat, de= de bankautomaat

le distributeur de billets

New cards
55

geldzaak, de (mv: de geldzaken)

l'affaire d'argent/ l'affaire financière

New cards
56

gemiddeld

en moyenne

New cards
57

goedkoop

bon marché

New cards
58

duur

cher

New cards
59

handel, de

le commerce

New cards
60

de onlinehandel

le commerce en ligne

New cards
61

handelaar, de

le commerçant

New cards
62

hoeveelheid, de (mv: de hoeveelheden)

la quantité

New cards
63

huishouden, het

le ménage

New cards
64

in het rood staan (stond - heeft gestaan)

être en négatif

New cards
65

inkomen, het (mv: de inkomens)= de inkomsten (enkel in het mv)

le revenu

New cards
66

inkoop, de (mv: de inkopen) = de aankoop (mv: de aankopen)

l'achat, l'acquisition

New cards
67

inkopen (kocht in - heeft ingekocht)

s'approvisionner

New cards
68

inloggen (logde in - heeft ingelogd)

se connecter, se logger

New cards
69

uitloggen (logde uit - heeft uitgelogd)

se déconnecter

New cards
70

int(e)rest, de= de rente

l'intérêt, le taux d'intérêt

New cards
71

investeerder, de (mv: de investeerders) = de belegger (mv: de beleggers)

l'investisseur

New cards
72

investeren (investeerde - heeft geïnvesteerd)

investir, placer

New cards
73

beleggen op de beurs (belegde - heeft belegd)

placer son argent sur le marché boursier

New cards
74

investering, de (mv: de investeringen) = de belegging (mv: de beleggingen)

l'investissement, le placement

New cards
75

jobstudent, de (mv. de jobstudenten)

le jobiste

New cards
76

klant, de (mv: de klanten)

le client

New cards
77

klantenkaart, de mv: de klantenkaarten

la carte de fidélité

New cards
78

koopgedrag, het

le comportement d'achat

New cards
79

koopje, het (mv: de koopjes)

la bonne affaire

New cards
80

koopkracht, de

le pouvoir d'achat

New cards
81

kopen (kocht - heeft gekocht)

acheter

New cards
82

verkopen (verkocht - heeft verkocht)

vendre

New cards
83

koper, de (mv: de kopers)

l'acheteur

New cards
84

verkoper,de (mv: de verkopers)

le vendeur

New cards
85

korting, de (mv: de kortingen)

la réduction, la remise

New cards
86

kosten (kostte - heeft gekost)

coûter

New cards
87

kosten, de

les coûts, les frais

New cards
88

bijkomende kosten, de

les frais supplémentaires

New cards
89

verzendkosten, de

les frais d'envoi

New cards
90

transportkosten, de = de vervoer(s)kosten

les frais de transport

New cards
91

leveringskosten, de

les frais de livraison

New cards
92

kredietkaart, de

la carte de crédit

New cards
93

leefgeld, het

l'argent pour vivre au quotidien

New cards
94

lenen (leende - heeft geleend)

emprunter, prêter

New cards
95

lening, de (mv: de leningen)

l'emprunt, le prêt

New cards
96

een lening aangaan (ging aan - is aangegaan)

souscrire un emprunt

New cards
97

leveren (leverde - heeft geleverd)

livrer

New cards
98

levering, de (mv: de leveringen)

la livraison

New cards
99

thuislevering, de

la livraison à domicile

New cards
100

leverancier, de (mv: de leveranciers)

le fournisseur

New cards

Explore top notes

note Note
studied byStudied by 15 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 171 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 3 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 11 people
... ago
4.0(1)
note Note
studied byStudied by 19 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 23 people
... ago
5.0(2)
note Note
studied byStudied by 13 people
... ago
5.0(2)
note Note
studied byStudied by 28 people
... ago
5.0(1)

Explore top flashcards

flashcards Flashcard (49)
studied byStudied by 6 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (40)
studied byStudied by 40 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (97)
studied byStudied by 66 people
... ago
4.5(2)
flashcards Flashcard (52)
studied byStudied by 24 people
... ago
5.0(2)
flashcards Flashcard (38)
studied byStudied by 33 people
... ago
5.0(2)
flashcards Flashcard (33)
studied byStudied by 5 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (20)
studied byStudied by 4 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (90)
studied byStudied by 6 people
... ago
5.0(1)
robot