1/323
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Objecttaal
Taal die het onderwerp van een studie vormt
Metataal
De taal die gehanteerd wordt om over taal te praten
Natuurlijke taal
Taal van de mens, die natuurlijk ontstaan is
Performatieve taalhandeling
Taalhandeling waarin de taal en handeling expliciet samenvallen (bv. ik beloof op tijd te zijn)
Conventionele taalhandeling
Wanneer er een vaste formulering gebruikt wordt voor een performatieve taalhandeling, waar niet van afgeweken wordt (bv. bless you vs gezondheid)
Intersubjectief taalgebruik
Taalgebruik in dialoog
Doublespeak
Het verhullen van een onaangename werkelijkheid door de taal (Orwell)
Avoidance speech
Wanneer iets onbesproken moet blijven in een taal, bv. in Australië bepaalde familieleden
Dogwhistles
Woorden die neutraal blijven, maar toch vooral gebruikt worden door een bepaalde groep. Het wordt vooral gebruikt om bepaalde groepen te berieken, als je het verstaat behoor je ertoe
→ bv. inner-city violence: vooral door witte Amerikanen over zwarte Amerikanen, of Drill Baby Drill!
Figleaves
Impliciete uitspraken die iets negatiefs verbergen (zoals vijgbladen)
→ bv. jij bent een van de goede
Semiotiek
Algemene tekenleer, het onderscheid tussen natuurlijke taal en andere tekensystemen
Cultureel/finalistisch verband
Wat aantoont dat de taalwetenschap een cultuurwetenschap is. De mens probeert een bepaald doel te bereiken, en produceert daarvoor een product
Onomastiek
Naamkunde
Semantic priming effect
Bepaalde woorden getriggerd worden door andere, wat de reactie tijd (RT) verlaagt. Deel van de psycholinguïstiek
Lexical Decision Task/Sentence Decision Task
De reactietijd wordt getest, waarbij recipiënten woorden moeten aanduiden.
Shallow Processing
Een ambigue zin wordt sneller geïnterpreteerd, omdat het 2 betekenissen heeft, en het daardoor oppervlakkig geïnterpreteerd wordt
Cerebrale dominantie
Bij 95% van de rechtshandigen het taalcentrum links zit, en het rationele centrum rechts.
Lateraliteit
Het feit dat bepaalde functies in het brein link of rechts dominant zijn. Het betekent dat ze dus niet samenwerken (bv. prosodie). Wel is er hemisferische specialisatie
Dichotisch luisteren
Doordat links horen rechtstreeks naar rechts gaat en omgekeerd, zullen rechtse woorden sneller geïnterpreteerd worden. Dat zal omgekeerd zijn met niet-talige input, omdat die niet naar het linguïstisch centrum moet in ons brein
Larynx
Strottenhoofd. Door het zakken hiervan kon de neanderthaler natuurlijke taal beginnen produceren
Synchroon vs diachroon onderzoek
Taal in een vast moment in de tijd vs. taal en hoe die verandert door de tijd heen.
→ ze zijn complementair. Om bijvoorbeeld te begrijpen hoe taal evolueert, moet je ook begrijpen hoe die in de synchronie bv. 500 jaar geleden in elkaar zat
In-group vs. out-group
Behoor je tot een bepaalde (taal)groep of niet?
Lectale variatie
Dialect, regiolect, sociolect, … de variatie die ontstaat onder invloed van een lect
Teken
Iets dat voor iets anders staat (bv. taalteken voor de buitentalige werklijkheid)
De 3 types tekens volgens Peice
Icoon: er is een associatieve relatie tussen teken en object (of gelijk soms)
Index: er is een causale/contingente relatie (symptoom, associatie)
Symbool: de relatie is volledig arbitrair, adhv een conventie
→ taaltekens
Bilateraliteit
Doordat taaltekens symbolisch zijn, is een taalteken een eenheid van zowel vorm als inhoud.
Referentie
Een taalteken refereert aan de werkelijkheid
Dubbele implicatie
Zonder vorm is er geen betekenis, maar zonder betekenis is er ook geen vorm. Het verband tussen betekenis en vorm is dus noodzakelijk
Gedeeltelijk gemotiveerd
Gelede woorden (samenstellingen en afleidingen) zijn gedeeltelijk gemotiveerd: het is arbitrair (bv. hut) + arbitrair (bv. blok) wordt gedeeltelijk gemotiveerd (blokhut)
Volksetymologie
De drang om arbitraire woorden te motiveren (bv. rontonde van rotonde en hangmat van hamaca (wat exogeen is)). Het is (denk ik) ook gedeeltelijk gemotiveerd
Fonologishe iconiciteit
Het Buba-Kiki effect en synesthesie
Fonestemen
Klankclusters met iconische waarde (bv. Engelse gl- voor licht in gloom, glimmer, glare, …)
Morfologische iconiciteit
Bijvoorbeeld het meervoud dat in talen langer wordt
Ideofonen
Reduplicatie gelinkt aan de betekenis
→ bv. sananana is een groot vuur of dododo donder
Syntactische iconiciteit
Bijvoorbeeld de woordvolgorde: ze huwde en kreeg een kind vs. ze kreeg een kind en huwde
De taaleenheden
Tekst bestaat uit zin, bestaat uit woordgroep, uit woorden, uit morfemen, uit fonemen
Opposities
De kleinst mogelijke contrasten in woorden door 1 woord te veranderen (bat en pat)
Ze zijn ook nog eens taalspecifiek: in het Nederlands onderscheiden we /l/ en /r/, in het Japans niet
Lineariteit
De realisatie van taal verloopt in de tijd; klanken worden na elkaar gerealiseerd, woorden ook, …
Hiërarchie
Alles dat lineair is valt te structureren in een constituentenstructuur: sommige elementen hangen nauwer samen dan andere, en het is dus niet volledig lineair want het ene staat boven het andere
→ bv. keren naar omkeren naar omkeerbaar
Structurele ambiguïteit
Een gevolg van het feit dat taal een lineair gegeven is dat toch gestructureerd wordt. Zo kan “de man sloeg de hond met de stok” op 2 manieren geïnterpreteerd worden, afhankelijk van hoe je het structureert in de lineariteit
In praesentia
Geassocieerd met de syntagmatische as. Woorden gecombineerd worden, maar enkel als ze bestaan in de zin zelf (de Saussure). Ze bestaan in concreet taalgebruik: de parole
In absentia
Geassocieerd met de paradigmatische as: ook uit de verzwegen elementen wordt de functionele waarde bepaald (de Saussure). Ze bestaan in het onderliggende taalsysteem: de langue
Associatieve relaties
Als iemand een woord gebruikt, wordt dat nogeens ondersteund door de verzwegen woorden (bv. enseignement door enseigner). Het kiezen van 1 element betekent dat je het andere net uitsluit.
Fonologie
Onderzoekt de fonemen van een taal, en dus het kleinste betekenisdragende element in een taalsysteem. Er is een distinctieve functie, doordat ze via kleine verschillen betekenis onderscheiden
Fonetiek
Onderzoekt de klanken van een taal, en dus het concrete taalgebruik.
Historische fonologie
Onderzoekt hoe klanken verandert en geëvolueerd zijn door de tijd heen (bv. /ui/ en /uu/ geen verschil in bepaalde gebieden ooit in Nl)
Semasiologie
Onderzoek met focus op de betekenis van taaltekens, men onderzoekt hoe (taalspecifieke') betekenissen zijn afgebakend
Onomasiologie
Men onderzoekt hoe taaltekens gebruikt worden om naar zaken te verwijzen, de benoeming d.m.v. taaltekens: referentie, bv. dialectkaarten
Private language
Een taal die door 1 persoon gesproken wordt. Het is volgens Wittgenstein geen taal, want het verricht gaan taalhandeling
Recursiviteit
Het idee dat er een oneindige toepasbaarheid is van grammaticale regels (bv. oneindig keer “en”), maar ons werkgeheugen laat dat niet toe
Manueel-visueel
Wat gebarentaal is, je gebruikt je ogen en je handen om te communiceren
Parameters
De 4 basiselementen van gebarentaal:
Locatie
Beweging
Handvorm
Orientatie ( ↓ of ↑)
Niet-manuele componenten
Bewegingen die niet door de hand gemaakt worden (bv. mond)
Gesproken component: lijkt op een woord uit de gesproken taal
Orale component: mondbeweging die niet lijkt op een woord uit de gesproken taal
Gebarensysteem
Deze zijn:
Niet natuurlijk
Afgeleid van gesproken taal: ze hebben een grammatica, lexicon en soms aangevuld met gedachte gebaren
Ze ondersteunen visueel de gesproken taal, bv. om een gesprek tussen een dove en horende persoon die geen gebarentaal kan
Gebarenruimte
Een ruimte waarin de gebaren in een gebarentaal uitgebeeld worden (dus valt het erbuiten is het geen gebarentaal meer)
Dovengemeenschap (of Doven)
Dove mensen die behoren tot een culturele en linguïstische gemeenschap, bv. een stadje in Bali met bijna enkel doven, waardoor men alleen gebarentaal spreekt
Handalfabet/vingerspelling
Je spelt met de hand, omdat er voor iets geen gebaar is (zeldzaam). Dat is ook nog eens universeel
Gesticulaties
Gebaren die ook in de gesproken taal voorkomen (bv. duimpje goed). Het is GEEN deel van de gebarentaal (soms toevallig wel)
Anatomie
Studie van de opbouw van het brein
Fysiologie
Studie van het functioneren van het brein
Pathologie
Studie van letsels en kwetsuren in het brein
Cerebrale cortex/grijze materie
Een slijmlaagje bestaande uit miljarden zenuwcellen (neuronen) dat een roze kleur heeft (dood is grijs), en over beide hemisferen ligt.
Boogbundel
Het deel van het brein dat het centrum/aureaal van Wernicke (posterieur taalcentrum) en dat van Broca (anterieur taalcentrum) verbindt
Extreem lokalisme
Gall. Alle psychische vermogens zijn aan 1 specifieke locatie in het brein verbonden
Holistische visie
Verschillende delen van de cortex hebben gelijke functies
Gematigd localisme
Bepaalde delen van ons brein hebben bepaalde functies, maar sommige dragen ook meerdere
Plasticiteit
Verschillende delen van het brein kunnen na falen toch verschillende functies overnemen als dat moet (wel nogsteeds alleen specifieke situaties). Hoe jonger, hoe sneller dat zal gebeuren
→ bv. broca gaat kapot oop 1 jarige leeftijd? Zal nog kunnen gered worden door overname
Synaptogenese vs Synaptische pruning
Verbinden van neuronen als je iets leert
Het wegsnoeien van die verbindingen
Broca-afasie
Non-fluent afasie of expressieve afasie: er is een probleem op de syntagmatische as. Je kan nog steeds zaken begrijpen, maar zinnen vormen gebeurt erg moeizaam
Wernicke-afasie
Fluent afasie / semantisch jargon / receptieve afasie:
Ze spreken heel vlot, maar wel willekeurig, en het begrip valt weg. Ze hebben een paradigmatisch defect.
Globale afasie
Beide wernicke en broca zijn kapot, en alles gaat slecht
Conductie afasie
De boogbundel is gebroken, maar toch zijn de functies nog oké (+- split brain)
Acute fase en chronische afasie
De eerste dagen na een afasie, je kan dan nog wat redden wanneer het behandeld wordt
Wanneer de acute fase voorbij is, en niets meer te redden valt
Ontwikkeling-dyslexie vs. acquired-dyslexie
Treed op bij de MTV zonder fysiologisch-neurologische reden
Na bv. een beroerte, met wel fysiologisch-neurologische redenen
Surface dyslexia vs. deep dyslexia
Problemen met vormen van taal
→ bv. leven en nevel
Problemen met betekenis van taal
→ bv. broer en zus
Anomische/amnestische afasie
Problemen bij het vinden van woorden
Transcorticale afasie
Het herhalen van woorden
Kritische/sensitieve periode
2-8 jaar, als je hier geen taal verwerft zal je het nooit verwerven
De 2 autonome visies op taalverwerving
Voor 1965:
Behaviorisme: we zijn een tabula rasa wanneer we geboren zijn, en we leren door alles rondom ons te imiteren (waardoor er ook taalspecificiteit is)
Nativisme: het kind bezit over een aangeboren universele grammatica, waarin het kind zelf taal ontwikkelt. Hierin ligt de nadruk dus op de eigen generatieve rol, en over een universeel taalvermogen
Geïntegreerde visie
Na 1965, door Piaget en Tomasello. Taalverwerving is hierin deel van totale ontwikkelingsprocessen, waarin er een grote focus ligt op de omgevingstaal, maar ook het taalvermogen aangeboren wordt? De klemtoon ligt op interactie en een rijk taalaanbod. Een synoniem is interactionisme (denk ik)
Prelinguale periode
0-1 jaar, waarin het kind er nog niet in slaagt om woorden te vormen. Wel zal het al kunnen communiceren door brabbelen, vocaal spel, huilen, …
Linguale periode (3 perioden)
Het kind gebruikt woorden:
Vroeglinguale periode: 1-2;6 jaar, het kind komt terecht in een éénwoords-tweewoords-en driewoordsfase.
Differentiatiefase: 2;6-5 jaar, het kind leert correcter en vollediger communiceren
Voltooiingsfase: 5-9 jaar, het kind voltooit de taalverwerving in lezen en schrijven
3 fasen van de vroeglinguale periode:
Eenwoordfase (1-1;6): de kinderen gebruiken 1 woord, gekoppeld aan een vast routineschema
OF het kind gebruikt 2 woorden, maar die drukken 1 geheel uit in het routineschema
Tweewoordfase (1;6-2;0/2;6): 2 woorden worden gehanteerd, en brabbelen valt weg. Ook begint de syntaxis '(vooral woordvolgorde) te ontwikkelen. Echte gesprekken ontstaan buiten een routinde
Meerwoordfase (2;0-2;6): meerdere woorden komen samen
→ telegramstijl: geen morfologie, geen functiewoorden en maar 4-5 woorden
Overextensie
Kinderen gebruiken woorden te breed, ze kiezen 1 woord uit dat ze omvattend gebruiken
→ bv. alleen ik en op voor plaats of warm met alles dat met temperatuur te maken heeft
Overregularisatie/-generalisatie
Kinderen gebruiken grammaticale regels te veel en verkeerd
→ bv. ik heeft, ik heb meegebrengd, …
Routineus taalgebruik
Taalgebruik gekoppeld aan vaste handelingsschema’s
→ bv. drink drink voor melk
Protowoorden
Het zijn geen echte woorden, maar hebben wel een symbolisch karakter voor kidneren, en wordt aan iets verbonden
→ bv. gaga voor fles
Woordenschatspurt
Zowel in de vroeglinguale als de differentiatiefase:
Vroeglinguale: heel veel woorden ineens erbij, maar geen functiewoorden
Differentiatiefase: nu alle functiewoorden
Clusterreductie
Consonantenclusters worden verminderd naar 1 omdat ze te moeilijk zijn voor het kind. Vooral in de vroeglinguale fase
→ bv. stoel → stoe / wortel → wot
Passieve vs. actieve woordkennis
passieve woordkennis: het kind herkent woorden, en verstaat ze, maar gebruikt ze niet
Actieve woordkennis: de woorden die het kind juist kan gebruiken (minder dan de passieve)
Neologismen
Nieuwe woorden die het kind uitvindt, omdat het lexicon nog te beperkt is
→ bv. spiegelpapier voor zilverpapier
Aarzelend spreken
Kinderen haperen (en verbeteren) zichzelf bij foute/nieuwe constructies (bv. ik heeft … heb). Vooral in emotionele en enthousiaste context
Metalinguïstische aspecten
Het kind reflecteert over taal
→bv. Frankrijk, zijn ze daar rijk?
Onderextensie
Het kind gebruikt een woord te generaliserend
→ bv. beer voor zijn eigen beer
Child Directs Speech (CDS) + 4 kenmerken
Convergent taalgebruik van volwassenen naar een kind toe. Het bezit 5 kenmerken:
Prosodie: traag spreken, toonhoogtes en veel pauzes
Complexiteit: korte, eenvoudige uitingen met veel vragen
Redundantie: veel herhaling
Accomodatie: aanpassing van het niveau van het kind
→ scaffolding (vygotski): hoe ouder het kind wordt, hoe hoger het niveau gebouwd wordt
Gendered language
Wanneer het taalgebruik van meisjes en jongens zodanig verschilt. Dat merken we op in persoonlijke voornaamwoorden, gebruik van bepaalde partikels, … Het Japans is een voorbeeld hiervan
Deficit-hypothese
Bernstein: er is een restricted code (“lage” variëteit met een klein bereik) en een elaborated code (“hoge” variëteit met een groot bereik”)
Differentie-hypothese
Labov en Dittmar. Er is geen hoge of lage variëteit, ze zijn functioneel gelijkwaardig, alleen sociologisch verschillend. We kijken naar verschillen in gebruik
Diversiteitshypothese
Butler. Er zijn geen homogene sociale groepen en rollen, er is altijd interactie tussen de verschillende (bv. gender als constructie)
Elliciteren
Het uitlokken van bepaalde talige kenmerken in een onderzoek (bv. de /r/)