Taal-en Tekststructuren

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/323

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

324 Terms

1
New cards

Objecttaal

Taal die het onderwerp van een studie vormt

2
New cards

Metataal

De taal die gehanteerd wordt om over taal te praten

3
New cards

Natuurlijke taal

Taal van de mens, die natuurlijk ontstaan is

4
New cards

Performatieve taalhandeling

Taalhandeling waarin de taal en handeling expliciet samenvallen (bv. ik beloof op tijd te zijn)

5
New cards

Conventionele taalhandeling

Wanneer er een vaste formulering gebruikt wordt voor een performatieve taalhandeling, waar niet van afgeweken wordt (bv. bless you vs gezondheid)

6
New cards

Intersubjectief taalgebruik

Taalgebruik in dialoog

7
New cards

Doublespeak

Het verhullen van een onaangename werkelijkheid door de taal (Orwell)

8
New cards

Avoidance speech

Wanneer iets onbesproken moet blijven in een taal, bv. in Australië bepaalde familieleden

9
New cards

Dogwhistles

Woorden die neutraal blijven, maar toch vooral gebruikt worden door een bepaalde groep. Het wordt vooral gebruikt om bepaalde groepen te berieken, als je het verstaat behoor je ertoe
→ bv. inner-city violence: vooral door witte Amerikanen over zwarte Amerikanen, of Drill Baby Drill!

10
New cards

Figleaves

Impliciete uitspraken die iets negatiefs verbergen (zoals vijgbladen)
→ bv. jij bent een van de goede

11
New cards

Semiotiek

Algemene tekenleer, het onderscheid tussen natuurlijke taal en andere tekensystemen

12
New cards

Cultureel/finalistisch verband

Wat aantoont dat de taalwetenschap een cultuurwetenschap is. De mens probeert een bepaald doel te bereiken, en produceert daarvoor een product

13
New cards

Onomastiek

Naamkunde

14
New cards

Semantic priming effect

Bepaalde woorden getriggerd worden door andere, wat de reactie tijd (RT) verlaagt. Deel van de psycholinguïstiek

15
New cards

Lexical Decision Task/Sentence Decision Task

De reactietijd wordt getest, waarbij recipiënten woorden moeten aanduiden.

16
New cards

Shallow Processing

Een ambigue zin wordt sneller geïnterpreteerd, omdat het 2 betekenissen heeft, en het daardoor oppervlakkig geïnterpreteerd wordt

17
New cards

Cerebrale dominantie

Bij 95% van de rechtshandigen het taalcentrum links zit, en het rationele centrum rechts.

18
New cards

Lateraliteit

Het feit dat bepaalde functies in het brein link of rechts dominant zijn. Het betekent dat ze dus niet samenwerken (bv. prosodie). Wel is er hemisferische specialisatie

19
New cards

Dichotisch luisteren

Doordat links horen rechtstreeks naar rechts gaat en omgekeerd, zullen rechtse woorden sneller geïnterpreteerd worden. Dat zal omgekeerd zijn met niet-talige input, omdat die niet naar het linguïstisch centrum moet in ons brein

20
New cards

Larynx

Strottenhoofd. Door het zakken hiervan kon de neanderthaler natuurlijke taal beginnen produceren

21
New cards

Synchroon vs diachroon onderzoek

Taal in een vast moment in de tijd vs. taal en hoe die verandert door de tijd heen.
→ ze zijn complementair. Om bijvoorbeeld te begrijpen hoe taal evolueert, moet je ook begrijpen hoe die in de synchronie bv. 500 jaar geleden in elkaar zat

22
New cards

In-group vs. out-group

Behoor je tot een bepaalde (taal)groep of niet?

23
New cards

Lectale variatie

Dialect, regiolect, sociolect, … de variatie die ontstaat onder invloed van een lect

24
New cards

Teken

Iets dat voor iets anders staat (bv. taalteken voor de buitentalige werklijkheid)

25
New cards

De 3 types tekens volgens Peice

  1. Icoon: er is een associatieve relatie tussen teken en object (of gelijk soms)

  2. Index: er is een causale/contingente relatie (symptoom, associatie)

    1. Symbool: de relatie is volledig arbitrair, adhv een conventie
      → taaltekens

26
New cards

Bilateraliteit

Doordat taaltekens symbolisch zijn, is een taalteken een eenheid van zowel vorm als inhoud.

27
New cards

Referentie

Een taalteken refereert aan de werkelijkheid

28
New cards

Dubbele implicatie

Zonder vorm is er geen betekenis, maar zonder betekenis is er ook geen vorm. Het verband tussen betekenis en vorm is dus noodzakelijk

29
New cards

Gedeeltelijk gemotiveerd

Gelede woorden (samenstellingen en afleidingen) zijn gedeeltelijk gemotiveerd: het is arbitrair (bv. hut) + arbitrair (bv. blok) wordt gedeeltelijk gemotiveerd (blokhut)

30
New cards

Volksetymologie

De drang om arbitraire woorden te motiveren (bv. rontonde van rotonde en hangmat van hamaca (wat exogeen is)). Het is (denk ik) ook gedeeltelijk gemotiveerd

31
New cards

Fonologishe iconiciteit

Het Buba-Kiki effect en synesthesie

32
New cards

Fonestemen

Klankclusters met iconische waarde (bv. Engelse gl- voor licht in gloom, glimmer, glare, …)

33
New cards

Morfologische iconiciteit

Bijvoorbeeld het meervoud dat in talen langer wordt

34
New cards

Ideofonen

Reduplicatie gelinkt aan de betekenis
→ bv. sananana is een groot vuur of dododo donder

35
New cards

Syntactische iconiciteit

Bijvoorbeeld de woordvolgorde: ze huwde en kreeg een kind vs. ze kreeg een kind en huwde

36
New cards

De taaleenheden

Tekst bestaat uit zin, bestaat uit woordgroep, uit woorden, uit morfemen, uit fonemen

37
New cards

Opposities

De kleinst mogelijke contrasten in woorden door 1 woord te veranderen (bat en pat)

Ze zijn ook nog eens taalspecifiek: in het Nederlands onderscheiden we /l/ en /r/, in het Japans niet

38
New cards

Lineariteit

De realisatie van taal verloopt in de tijd; klanken worden na elkaar gerealiseerd, woorden ook, …

39
New cards

Hiërarchie

Alles dat lineair is valt te structureren in een constituentenstructuur: sommige elementen hangen nauwer samen dan andere, en het is dus niet volledig lineair want het ene staat boven het andere
→ bv. keren naar omkeren naar omkeerbaar

40
New cards

Structurele ambiguïteit

Een gevolg van het feit dat taal een lineair gegeven is dat toch gestructureerd wordt. Zo kan “de man sloeg de hond met de stok” op 2 manieren geïnterpreteerd worden, afhankelijk van hoe je het structureert in de lineariteit

41
New cards

In praesentia

Geassocieerd met de syntagmatische as. Woorden gecombineerd worden, maar enkel als ze bestaan in de zin zelf (de Saussure). Ze bestaan in concreet taalgebruik: de parole

42
New cards

In absentia

Geassocieerd met de paradigmatische as: ook uit de verzwegen elementen wordt de functionele waarde bepaald (de Saussure). Ze bestaan in het onderliggende taalsysteem: de langue

43
New cards

Associatieve relaties

Als iemand een woord gebruikt, wordt dat nogeens ondersteund door de verzwegen woorden (bv. enseignement door enseigner). Het kiezen van 1 element betekent dat je het andere net uitsluit.

44
New cards

Fonologie

Onderzoekt de fonemen van een taal, en dus het kleinste betekenisdragende element in een taalsysteem. Er is een distinctieve functie, doordat ze via kleine verschillen betekenis onderscheiden

45
New cards

Fonetiek

Onderzoekt de klanken van een taal, en dus het concrete taalgebruik.

46
New cards

Historische fonologie

Onderzoekt hoe klanken verandert en geëvolueerd zijn door de tijd heen (bv. /ui/ en /uu/ geen verschil in bepaalde gebieden ooit in Nl)

47
New cards

Semasiologie

Onderzoek met focus op de betekenis van taaltekens, men onderzoekt hoe (taalspecifieke') betekenissen zijn afgebakend

48
New cards

Onomasiologie

Men onderzoekt hoe taaltekens gebruikt worden om naar zaken te verwijzen, de benoeming d.m.v. taaltekens: referentie, bv. dialectkaarten

49
New cards

Private language

Een taal die door 1 persoon gesproken wordt. Het is volgens Wittgenstein geen taal, want het verricht gaan taalhandeling

50
New cards

Recursiviteit

Het idee dat er een oneindige toepasbaarheid is van grammaticale regels (bv. oneindig keer “en”), maar ons werkgeheugen laat dat niet toe

51
New cards

Manueel-visueel

Wat gebarentaal is, je gebruikt je ogen en je handen om te communiceren

52
New cards

Parameters

De 4 basiselementen van gebarentaal:

  1. Locatie

  2. Beweging

  3. Handvorm

  4. Orientatie ( ↓ of ↑)

53
New cards

Niet-manuele componenten

Bewegingen die niet door de hand gemaakt worden (bv. mond)

  1. Gesproken component: lijkt op een woord uit de gesproken taal

  2. Orale component: mondbeweging die niet lijkt op een woord uit de gesproken taal

54
New cards

Gebarensysteem

Deze zijn:

  1. Niet natuurlijk

  2. Afgeleid van gesproken taal: ze hebben een grammatica, lexicon en soms aangevuld met gedachte gebaren

  3. Ze ondersteunen visueel de gesproken taal, bv. om een gesprek tussen een dove en horende persoon die geen gebarentaal kan

55
New cards

Gebarenruimte

Een ruimte waarin de gebaren in een gebarentaal uitgebeeld worden (dus valt het erbuiten is het geen gebarentaal meer)

56
New cards

Dovengemeenschap (of Doven)

Dove mensen die behoren tot een culturele en linguïstische gemeenschap, bv. een stadje in Bali met bijna enkel doven, waardoor men alleen gebarentaal spreekt

57
New cards

Handalfabet/vingerspelling

Je spelt met de hand, omdat er voor iets geen gebaar is (zeldzaam). Dat is ook nog eens universeel

58
New cards

Gesticulaties

Gebaren die ook in de gesproken taal voorkomen (bv. duimpje goed). Het is GEEN deel van de gebarentaal (soms toevallig wel)

59
New cards

Anatomie

Studie van de opbouw van het brein

60
New cards

Fysiologie

Studie van het functioneren van het brein

61
New cards

Pathologie

Studie van letsels en kwetsuren in het brein

62
New cards

Cerebrale cortex/grijze materie

Een slijmlaagje bestaande uit miljarden zenuwcellen (neuronen) dat een roze kleur heeft (dood is grijs), en over beide hemisferen ligt.

63
New cards

Boogbundel

Het deel van het brein dat het centrum/aureaal van Wernicke (posterieur taalcentrum) en dat van Broca (anterieur taalcentrum) verbindt

64
New cards

Extreem lokalisme

Gall. Alle psychische vermogens zijn aan 1 specifieke locatie in het brein verbonden

65
New cards

Holistische visie

Verschillende delen van de cortex hebben gelijke functies

66
New cards

Gematigd localisme

Bepaalde delen van ons brein hebben bepaalde functies, maar sommige dragen ook meerdere

67
New cards

Plasticiteit

Verschillende delen van het brein kunnen na falen toch verschillende functies overnemen als dat moet (wel nogsteeds alleen specifieke situaties). Hoe jonger, hoe sneller dat zal gebeuren
→ bv. broca gaat kapot oop 1 jarige leeftijd? Zal nog kunnen gered worden door overname

68
New cards

Synaptogenese vs Synaptische pruning

  • Verbinden van neuronen als je iets leert

  • Het wegsnoeien van die verbindingen

69
New cards

Broca-afasie

Non-fluent afasie of expressieve afasie: er is een probleem op de syntagmatische as. Je kan nog steeds zaken begrijpen, maar zinnen vormen gebeurt erg moeizaam

70
New cards

Wernicke-afasie

Fluent afasie / semantisch jargon / receptieve afasie:
Ze spreken heel vlot, maar wel willekeurig, en het begrip valt weg. Ze hebben een paradigmatisch defect.

71
New cards

Globale afasie

Beide wernicke en broca zijn kapot, en alles gaat slecht

72
New cards

Conductie afasie

De boogbundel is gebroken, maar toch zijn de functies nog oké (+- split brain)

73
New cards

Acute fase en chronische afasie

  • De eerste dagen na een afasie, je kan dan nog wat redden wanneer het behandeld wordt

  • Wanneer de acute fase voorbij is, en niets meer te redden valt

74
New cards

Ontwikkeling-dyslexie vs. acquired-dyslexie

  • Treed op bij de MTV zonder fysiologisch-neurologische reden

  • Na bv. een beroerte, met wel fysiologisch-neurologische redenen

75
New cards

Surface dyslexia vs. deep dyslexia

  • Problemen met vormen van taal
    → bv. leven en nevel

  • Problemen met betekenis van taal
    → bv. broer en zus

76
New cards

Anomische/amnestische afasie

Problemen bij het vinden van woorden

77
New cards

Transcorticale afasie

Het herhalen van woorden

78
New cards

Kritische/sensitieve periode

2-8 jaar, als je hier geen taal verwerft zal je het nooit verwerven

79
New cards

De 2 autonome visies op taalverwerving

Voor 1965:

  1. Behaviorisme: we zijn een tabula rasa wanneer we geboren zijn, en we leren door alles rondom ons te imiteren (waardoor er ook taalspecificiteit is)

  2. Nativisme: het kind bezit over een aangeboren universele grammatica, waarin het kind zelf taal ontwikkelt. Hierin ligt de nadruk dus op de eigen generatieve rol, en over een universeel taalvermogen

80
New cards

Geïntegreerde visie

Na 1965, door Piaget en Tomasello. Taalverwerving is hierin deel van totale ontwikkelingsprocessen, waarin er een grote focus ligt op de omgevingstaal, maar ook het taalvermogen aangeboren wordt? De klemtoon ligt op interactie en een rijk taalaanbod. Een synoniem is interactionisme (denk ik)

81
New cards

Prelinguale periode

0-1 jaar, waarin het kind er nog niet in slaagt om woorden te vormen. Wel zal het al kunnen communiceren door brabbelen, vocaal spel, huilen, …

82
New cards

Linguale periode (3 perioden)

Het kind gebruikt woorden:

  1. Vroeglinguale periode: 1-2;6 jaar, het kind komt terecht in een éénwoords-tweewoords-en driewoordsfase.

  2. Differentiatiefase: 2;6-5 jaar, het kind leert correcter en vollediger communiceren

  3. Voltooiingsfase: 5-9 jaar, het kind voltooit de taalverwerving in lezen en schrijven

83
New cards

3 fasen van de vroeglinguale periode:

  1. Eenwoordfase (1-1;6): de kinderen gebruiken 1 woord, gekoppeld aan een vast routineschema
    OF het kind gebruikt 2 woorden, maar die drukken 1 geheel uit in het routineschema

  2. Tweewoordfase (1;6-2;0/2;6): 2 woorden worden gehanteerd, en brabbelen valt weg. Ook begint de syntaxis '(vooral woordvolgorde) te ontwikkelen. Echte gesprekken ontstaan buiten een routinde

  3. Meerwoordfase (2;0-2;6): meerdere woorden komen samen
    telegramstijl: geen morfologie, geen functiewoorden en maar 4-5 woorden

84
New cards

Overextensie

Kinderen gebruiken woorden te breed, ze kiezen 1 woord uit dat ze omvattend gebruiken
→ bv. alleen ik en op voor plaats of warm met alles dat met temperatuur te maken heeft

85
New cards

Overregularisatie/-generalisatie

Kinderen gebruiken grammaticale regels te veel en verkeerd
→ bv. ik heeft, ik heb meegebrengd, …

86
New cards

Routineus taalgebruik

Taalgebruik gekoppeld aan vaste handelingsschema’s
→ bv. drink drink voor melk

87
New cards

Protowoorden

Het zijn geen echte woorden, maar hebben wel een symbolisch karakter voor kidneren, en wordt aan iets verbonden
→ bv. gaga voor fles

88
New cards

Woordenschatspurt

Zowel in de vroeglinguale als de differentiatiefase:

  1. Vroeglinguale: heel veel woorden ineens erbij, maar geen functiewoorden

  2. Differentiatiefase: nu alle functiewoorden

89
New cards

Clusterreductie

Consonantenclusters worden verminderd naar 1 omdat ze te moeilijk zijn voor het kind. Vooral in de vroeglinguale fase
→ bv. stoel → stoe / wortel → wot

90
New cards

Passieve vs. actieve woordkennis

  • passieve woordkennis: het kind herkent woorden, en verstaat ze, maar gebruikt ze niet

  • Actieve woordkennis: de woorden die het kind juist kan gebruiken (minder dan de passieve)

91
New cards

Neologismen

Nieuwe woorden die het kind uitvindt, omdat het lexicon nog te beperkt is
→ bv. spiegelpapier voor zilverpapier

92
New cards

Aarzelend spreken

Kinderen haperen (en verbeteren) zichzelf bij foute/nieuwe constructies (bv. ik heeft … heb). Vooral in emotionele en enthousiaste context

93
New cards

Metalinguïstische aspecten

Het kind reflecteert over taal
→bv. Frankrijk, zijn ze daar rijk?

94
New cards

Onderextensie

Het kind gebruikt een woord te generaliserend
→ bv. beer voor zijn eigen beer

95
New cards

Child Directs Speech (CDS) + 4 kenmerken

Convergent taalgebruik van volwassenen naar een kind toe. Het bezit 5 kenmerken:

  1. Prosodie: traag spreken, toonhoogtes en veel pauzes

  2. Complexiteit: korte, eenvoudige uitingen met veel vragen

  3. Redundantie: veel herhaling

  4. Accomodatie: aanpassing van het niveau van het kind
    scaffolding (vygotski): hoe ouder het kind wordt, hoe hoger het niveau gebouwd wordt

96
New cards

Gendered language

Wanneer het taalgebruik van meisjes en jongens zodanig verschilt. Dat merken we op in persoonlijke voornaamwoorden, gebruik van bepaalde partikels, … Het Japans is een voorbeeld hiervan

97
New cards

Deficit-hypothese

Bernstein: er is een restricted code (“lage” variëteit met een klein bereik) en een elaborated code (“hoge” variëteit met een groot bereik”)

98
New cards

Differentie-hypothese

Labov en Dittmar. Er is geen hoge of lage variëteit, ze zijn functioneel gelijkwaardig, alleen sociologisch verschillend. We kijken naar verschillen in gebruik

99
New cards

Diversiteitshypothese

Butler. Er zijn geen homogene sociale groepen en rollen, er is altijd interactie tussen de verschillende (bv. gender als constructie)

100
New cards

Elliciteren

Het uitlokken van bepaalde talige kenmerken in een onderzoek (bv. de /r/)