Onregelmatige werkwoorden MAIN

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/104

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Irregular verbs. Last updated t/m Hoofdstuk 8

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

105 Terms

1
New cards

Denken

Dacht - gedacht

2
New cards

Doen

Deed - gedaan

3
New cards

Dragen

Droeg - gedragen

4
New cards

gaan

ging - is gegaan

5
New cards

hangen

hing - gehangen

6
New cards

Hebben

had - gehad

7
New cards

houden

hield - gehouden

8
New cards

kiezen

kooz - gekozen

9
New cards

Kijken

keek - gekekenk

10
New cards

krijgen

kreeg - gekregen

11
New cards

kunnen

kon - gekund

12
New cards

liggen

lag - gelegen

13
New cards

lijken

leek - geleken

14
New cards

moeten

moest - gemoeten

15
New cards

mogen

mocht - gemogen

16
New cards

staan

stond - gestaan

17
New cards

vinden

vond - gevonden

18
New cards

vliegen

vloog - is gevlogen

19
New cards

weten

wist - geweten

20
New cards

willen

wilde - gewild

21
New cards

zijn

was - waren - is geweest

22
New cards

zingen

zong - gezongen

23
New cards

zitten

zat - gezeten

24
New cards

zoeken

zocht - gezocht

25
New cards

zullen

zou - zouden

26
New cards

afhangen

hing af - afgehangen

27
New cards

afspreken

sprak af - afgesproken

28
New cards

beginnen

begon - is begonnen

29
New cards

bewegen

bewoog - bewogen

30
New cards

blijken

bleek - is gebleken

31
New cards

blijven

bleef - is gebleven

32
New cards

drinken

dronk - gedronken

33
New cards

eten

at - gegeten

34
New cards

komen

kwam - is gekomen

35
New cards

lezen

las - gelezen

36
New cards

lopen

liep - (is) gelopen

37
New cards

opzoeken

zocht - opgezocht

38
New cards

schrijven

schreef - geschreven

39
New cards

verbieden

verbood - verboden

40
New cards

wegen

woog - gewogen

41
New cards

winnen

won - gewonnenwo

42
New cards

worden

werd - is geworden

43
New cards

bedenken

bedacht - bedacht

44
New cards

besluiten

besloot - besloten

45
New cards

kopen

kocht - gekocht

46
New cards

optreden

trad op - (is) opgetreden

47
New cards

rijden

reed (is) gereden

48
New cards

sluiten

sloot - gesloten

49
New cards

zeggen

zei, zeiden - gezegd

50
New cards

zien

zag - gezien

51
New cards

zwemmen

zwom - (is) gezwommen

52
New cards

dichtdoen

deed dicht - dichtgedaan

53
New cards

ervaren

ervoer - ervaren

54
New cards

slapen

sliep - geslapen

55
New cards

trekken

trok - (is) getrokkenv

56
New cards

vergeten

vergat - (is) vergeten

57
New cards

gelden

gold - gegolden

58
New cards

geven

gaf - gegeven

59
New cards

ontstaan

ontstond - is onstaan

60
New cards

meedoen

deed mee- meegedaan

61
New cards

meegaan

ging mee- is meegegaan

62
New cards

optrdeten

trad op - is opgetreden

63
New cards

overwinnen

overwon - overwonnnen

64
New cards

plaatsvinden

vond plaats - plaatsgevonden

65
New cards

terechtkunnen

kon terecht - konden terecht

66
New cards

thuiskomen

kwam thuis - is thuisgekomen

67
New cards

vallen

viel - is gevallen

68
New cards

uitlaten

liet uit- uitgelaten

69
New cards

voortkomen

kwam voort- voortgekomen

70
New cards

opvangen

ving op- opgevangen

71
New cards

ruiken

rook - geroken

72
New cards

schuilen

schuilde - school

73
New cards

tegenvallen

viel tegen - is tegengevallen

74
New cards

zwerven

zwierf - gezworven

75
New cards

volhouden

hield vol - volgehouden

76
New cards

aantrekken

trok aan - aangetroken

77
New cards

afwijken

week af- is afgeweken

78
New cards

gelden

gold - gegolden

79
New cards

geven

gaf - gegeven

80
New cards

ingaan

ging in - is ingegaan

81
New cards

nemen

nam - genomen

82
New cards

ondernemen

ondernam - ondernomen

83
New cards

rondlopen

liep rond - is rondgelopen

84
New cards

bewijzen

bewees - bewezen

85
New cards

drijven

dreef - is gedreven

86
New cards

opkomen

kwam op - is opgekomen

87
New cards

verlaten

verliet - verlaten

88
New cards

samengaan

ging samen - is samengegaan

89
New cards

afsluiten

sloot af - afgesloten

90
New cards

doorgaan

ging door - is doorgegaan

91
New cards

nadoen

deed na- nagedaan

92
New cards

onthouden

onthield - onthoudenv

93
New cards

verbinden

verbond - verbonden

94
New cards

vergaan

verging - is vergaan

95
New cards

vergelijken

vergeleek - vergeleken

96
New cards

verliezen

verloor - is verloren

97
New cards

aanraden

raadde aan - aangeraden

98
New cards

gedragen

gedroeg - gedragen

99
New cards

scheiden

scheidde - is gescheiden

100
New cards

spijten

speet - gespeten