Genexpressie in eukaryoten – kernpunten college

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/39

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Vraag-en-antwoord­flashcards die de belangrijkste begrippen uit het college over eukaryote genexpressie behandelen.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

40 Terms

1
New cards

Op welke vijf hoofd­niveaus kan de genexpressie in eukaryoten worden gereguleerd?

Epigenetisch, transcriptioneel, post-transcriptioneel, translationeel en post-translationeel.

2
New cards

Welk epigenetisch mechanisme verlaagt de toegankelijkheid van chroma­tine voor transcriptie?

DNA-methylatie (en ook bepaalde histonmodificaties).

3
New cards

Welke RNA-polymerase synthetiseert mRNA in eukaryoten?

RNA-polymerase II.

4
New cards

Welke typen RNA worden hoofdzakelijk door RNA-polymerase III getranscribeerd?

tRNA, 5S rRNA en enkele kleine RNA’s.

5
New cards

Wat is de functie van de TATA-box in een core-promotor?

Herkenningsplaats voor TBP (onderdeel van TFIID) die de initiatie van transcriptie positioneert.

6
New cards

Welke sequentie overlapt het transcriptiestartpunt en helpt RNA-pol II te rekruteren?

Het Inr-element (Initiator).

7
New cards

Welke transcriptiefactor stabiliseert de binding van TBP aan de TATA-box?

TFIIA.

8
New cards

Welke twee functies heeft TFIIH in het pre-initiatiecomplex?

Helicase-activiteit (DNA-ontwinding) en kinase-activiteit (fosforylatie van het CTD van RNA-pol II).

9
New cards

Wat vormt samen met RNA-pol II en de algemene transcriptiefactoren het Pre-Initiatie­complex (PIC)?

TFIID, TFIIA, TFIIB, TFIIF, TFIIE en TFIIH.

10
New cards

Hoe veroorzaakt TBP een lokale denaturatie van DNA?

Door een 80-90° buiging na binding in de minor-groeve van de TATA-box.

11
New cards

Welke drie klassen transcriptiefactoren onderscheidt men?

Algemene TF’s (GTF), regulatorische TF’s en gen-specifieke TF’s.

12
New cards

Wat is de rol van co-activatoren en co-repressoren?

Eiwitten die via eiwit-eiwitinteracties activatoren/repressors koppelen aan de basale transcriptiemachinerie.

13
New cards

Welke DNA-elementen kunnen transcriptie op afstand stimuleren?

Enhancers.

14
New cards

Welk eiwitcomplex vormt vaak de brug in DNA-looping tussen enhancer en promotor?

CTCF in combinatie met cohesine.

15
New cards

Wat is de functie van een insulatorsequentie?

Afgrenzen van het effect van enhancers of silencers om verkeerde regulatie te voorkomen.

16
New cards

Welke basale promotor­elementen kunnen downstream van +1 liggen?

DPE, MTE, DCE en XCPE1.

17
New cards

Wat is de consensus­sequentie van de GC-box en welke factor bindt hieraan?

5’-GGGCGG-3’; bindt de transcriptiefactor SP1.

18
New cards

Welk type DNA-bindingmotief bevat cysteïnen en histidines die één Zn²⁺ ion cheleren?

C2H2-zinkvingermotief.

19
New cards

Hoe herkent een C2H2-zinkvinger DNA?

De α-helix maakt contact met drie basen in de major-groeve, terwijl de β-sheet de suiker-fosfaat­ruggen­graat raakt.

20
New cards

Wat is kenmerkend voor het leucine-zipper-motief?

Om de 7 aminozuren een leucine in een amfipatische α-helix, wat dimerisatie via coiled-coil mogelijk maakt.

21
New cards

Welke DNA-box wordt vaak rond –80 gevonden en bindt NF-Y of C/EBP?

De CCAAT-box.

22
New cards

Wat gebeurt er tijdens 5’-capping van pre-mRNA?

Een 7-methyl­guanosine wordt in omgekeerde oriëntatie aan het 5’-einde gekoppeld.

23
New cards

Noem drie functies van de 5’-cap.

Bescherming tegen exonucleasen, herkenning voor ribosomen, label voor kern-export.

24
New cards

Welke consensus­sequentie in pre-mRNA signaleert polyadenylering?

AAUAAA, gelegen 10-30 nt upstream van de CA-cleavage­plaats.

25
New cards

Welk enzym voegt de poly(A)-staart toe?

Poly(A)-polymerase (PAP).

26
New cards

Wat is alternatieve polyadenylering (APA)?

Gebruik van verschillende poly(A)-signalen waardoor mRNA-iso­vormen met variërende 3’-UTR ontstaan.

27
New cards

Welke sequenties markeren een intron aan 5’- en 3’-zijde?

Begint met GU aan 5’-zijde en eindigt met AG aan 3’-zijde.

28
New cards

Welke snRNP herkent de 5’-splice-site?

U1-snRNP.

29
New cards

Wat vormt het spliceosoom?

U1, U2, U4/U6 en U5 snRNP’s plus hulp­eiwitten.

30
New cards

Welke twee reacties vormen samen het splicen van een intron?

Aanmaken lariat door 2’-OH van vertakkings-A en vervolgens ligatie van exons na knip aan 3’-splice-site.

31
New cards

Welke eiwitfactor bindt direct aan de m7G-cap tijdens translatie­initiatie?

eIF4E.

32
New cards

Wat is de rol van eIF4G?

Scaffold-eiwit dat eIF4E (cap) koppelt aan PABP (poly-A) en zo het mRNA circulariseert.

33
New cards

Welk enzym in het eIF4F-complex heeft helicase-activiteit?

eIF4A.

34
New cards

Waarom verkort de poly(A)-staart bij elke translatiecyclus?

Deadenylerende enzymen knippen geleidelijk adenines af; bij kritisch korte staart wordt mRNA afgebroken.

35
New cards

Wat is het nut van topologically associated domains (TAD’s)?

Ze beperken enhancer-promotor-interacties tot functionele domeinen binnen een chromosoom.

36
New cards

Hoe wordt cohesine op DNA geladen voor loop-extrusie?

Door het NIPBL/MAU2-complex.

37
New cards

Welke factor verwijdert cohesine om de lus te beëindigen?

WAPL.

38
New cards

Wat is intergenisch DNA?

Niet-coderende DNA-regio’s tussen afzonderlijke genen.

39
New cards

Welke structuur­eenheid verpakt DNA 7-maal compacter dan ‘naakt’ dubbel-helix?

Het nucleosoom.

40
New cards

Hoe draagt TFIIH-kinase-activiteit bij aan transcriptiestart?

Fosforyleert het CTD van RNA-pol II, waardoor de polymerase loskomt van de promotor en in elongatie gaat.