Hoofdstuk 8: Niet-mendeliaanse overervingsvormen

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
0.0(0)
full-widthCall Kai
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
GameKnowt Play
Card Sorting

1/69

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Dit is een verzameling van 75 flashcards die belangrijke termen en definities uit het onderwerp niet-mendeliaanse overerving bevat, ter ondersteuning van de studie en voorbereiding voor het examen.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

70 Terms

1
New cards

Niet-mendeliaanse overerving

Overervingspatronen die afwijken van de klassieke Mendeliaanse regels.

2
New cards

Non-penetrantie

Situatie waarin een genotype niet altijd leidt tot de verwachte fenotypische expressie.

3
New cards

Onvolledige penetrantie

Wanneer niet alle individuen met een bepaald genotype symptomen vertonen.

4
New cards

Epi-genetica

De studie van veranderingen in genexpressie die niet het gevolg zijn van veranderingen in het DNA.

5
New cards

Genotype

De genetische samenstelling van een individu.

6
New cards

Fenotype

De uitwendige verschijnselen of eigenschappen van een individu.

7
New cards

Hereditaire hemochromatose

Een autosomaal recessieve aandoening gekarakteriseerd door overmatige ijzeropname.

8
New cards

Autosomaal recessief

Een genetische aandoening die alleen tot uiting komt als een individu twee afwijkende allelen draagt.

9
New cards

Diagnose

Het proces van het identificeren van een ziekte op basis van symptomen en testen.

10
New cards

Latentie fase

De periode waarin iemand geen symptomen van een aandoening vertoont.

11
New cards

Biochemische fase

De fase waarin veranderingen in het lichaam kunnen worden gemeten zonder symptomen.

12
New cards

Klinische expressie

De fase waarin een aandoening symptomen begint te vertonen.

13
New cards

Macrofagen

Witte bloedcellen die tijlen en ziekteverwekkers opruimen.

14
New cards

Overschot ijzer

Wanneer het lichaam meer ijzer opneemt dan het kan uitscheiden.

15
New cards

HFE-gen

Een gen dat betrokken is bij de regulatie van ijzeropname.

16
New cards

Compoundheterozygotiteit

De aanwezigheid van twee verschillende mutaties in een gen.

17
New cards

Aggraverende factoren

Factoren die het risico op het ontwikkelen van een aandoening verhogen.

18
New cards

Beschermende factoren

Factoren die het risico op het ontwikkelen van een aandoening verminderen.

19
New cards

Variabele expressie

Wanneer dezelfde genetische mutatie verschillende symptomen of ernst vertoont bij verschillende personen.

20
New cards

Genetische anticipatie

Tendens waarbij genetische aandoeningen ernstiger zijn in opeenvolgende generaties.

21
New cards

Repeat expansie

Verlenging van herhalingen van een bepaald DNA-segment in een gen.

22
New cards

Premutatie

Een genvariant met een aantal repetities tussen 55 en 200.

23
New cards

Volledige mutatie

Een genvariant met meer dan 200 repetities, die leidt tot verlies van genfunctie.

24
New cards

Fragiele X-syndroom

Een genetische aandoening veroorzaakt door een repeat expansie in het FMR1-gen.

25
New cards

Instabiliteit tijdens de meiose

De kans op veranderingen in het aantal repetities van een gen tijdens de voortplanting.

26
New cards

Psychische gezondheidsproblemen

Problemen die verband houden met de mentale gezondheid van individuen.

27
New cards

Zeldzame genetische aandoening

Een aandoening die bij een klein percentage van de bevolking voorkomt.

28
New cards

Eicellen

Vrouwelijke geslachtscellen die bijdragen aan voortplanting.

29
New cards

Zaadcellen

Mannelijke geslachtscellen die bijdragen aan voortplanting.

30
New cards

Imprintingcentrum

Een region in het genoom die de imprinting van genen regulatiert.

31
New cards

Maternale imprinting

Wanneer genen alleen tot expressie komen als ze van de moeder afkomstig zijn.

32
New cards

Paternaal imprinting

Wanneer genen alleen tot expressie komen als ze van de vader afkomstig zijn.

33
New cards

Prader-Willi syndroom

Een genetische aandoening veroorzaakt door verlies van functie van genen op het paternele chromosoom.

34
New cards

Angelman syndroom

Een genetische aandoening die ontstaat door verlies van expressie van het maternale UBE3A-gen.

35
New cards

Uniparentale disomie (UPD)

Wanneer een individu twee homologe chromosomen van dezelfde ouder erft.

36
New cards

Heterodisomie

De situatie waarbij een kind twee verschillende chromosomen van dezelfde ouder erft.

37
New cards

Isodisomie

De situatie waarbij een kind twee identieke chromosomen van dezelfde ouder erft.

38
New cards

Nondisjunctie

Een fout in de celdeling waarbij chromosomen niet goed van elkaar scheiden.

39
New cards

Metaplasie

De vervangingen van het ene type weefsel door een ander type.

40
New cards

Genetische variatie

Het optreden van verschillen in het genoom van verschillende individuen.

41
New cards

Mutatie

Een verandering in de nucleotidesequentie van het DNA.

42
New cards

Proteïne

Een biomolecuul dat bestaat uit aminozuren en een cruciale rol speelt in celstructuur en -functie.

43
New cards

Transmissie via de moeder

Wanneer een genetische aandoening wordt doorgegeven van een moeder aan haar kinderen.

44
New cards

Ethische implicaties

De morele overwegingen die voortkomen uit genetisch onderzoek en genetische aandoeningen.

45
New cards

Klinisch onderzoek

Een systematische evaluatie van symptomen en aandoeningen om diagnoses te stellen.

46
New cards

Rustig gedrag

Een type gedrag dat zich kenmerkt door kalmte en gebalanceerd zijn.

47
New cards

Emergen van symptomen

Het proces waarbij symptomen van een ziekte zich beginnen te manifesteren.

48
New cards

Genetisch advies

Professionele begeleiding en informatie over de erfelijkheid van genetische aandoeningen.

49
New cards

Ziektebeeld

De typische symptomen en tekenen van een specifieke ziekte.

50
New cards

Symptomen

De lichamelijke of geestelijke tekenen die duiden op een aandoening.

51
New cards

Familiaire geschiedenis

Een overzicht van de gezondheidsproblemen binnen een familie.

52
New cards

Bloedafname

Een procedure waarbij bloed uit het lichaam wordt genomen voor diagnose.

53
New cards

Hepatomegalie

Vergroting van de lever, vaak een teken van ziekte.

54
New cards

Neurodevelopmental disorders

Stoornissen die de ontwikkeling van het zenuwstelsel beïnvloeden.

55
New cards

Epigenetische modificatie

Veranderingen in genexpressie die niet het gevolg zijn van de DNA-sequentie.

56
New cards

Betaalbare gezondheidszorg

Formules die zorgen voor toegang tot noodzakelijke medische diensten.

57
New cards

Implantatie van embryo's

Het proces waarbij een embryo zich hecht aan de baarmoederwand.

58
New cards

Versnelde veroudering

Een versnelde ontwikkeling of veroudering van het lichaam of specifieke systemen.

59
New cards

Erfelijk risico

De kans dat een erfelijke aandoening overgedragen wordt op nakomelingen.

60
New cards

Vormen van diagnostiek

Methoden en technieken die worden gebruikt om ziekten en aandoeningen op te sporen.

61
New cards

Klinische toetsing

Het uitvoeren van testen om de gezondheidstoestand van een individu te controleren.

62
New cards

Genetische predispositie

Een verhoogd risico op een aandoening op basis van genetische factoren.

63
New cards

Fecunditeit

Het vermogen van een individu om nakomelingen voort te brengen.

64
New cards

Morbiditeit

De frequentie van ziekte binnen een bevolking.

65
New cards

Vervangen van genen

Het proces waarbij defecte genen worden hersteld of vervangen door gezonde versies.

66
New cards

Genetische varianten

Afwijkingen in de DNA-sequentie die leiden tot veranderingen in eigenschappen.

67
New cards

Sentinel-lymfeklierbiopsie

Een procedure om te bepalen of kanker zich verspreidt naar nabijgelegen lymfeklieren.

68
New cards

Polymorfisme

De aanwezigheid van twee of meer varianten van een gen binnen een populatie.

69
New cards

Verlies van functie

Een situatie waarin een gen zijn normale functie verliest door mutaties.

70
New cards

Genetische monoplariteit

De aanwezigheid van een gen dat uitsluitend op één van de twee allelen actief is.