1/69
Dit is een verzameling van 75 flashcards die belangrijke termen en definities uit het onderwerp niet-mendeliaanse overerving bevat, ter ondersteuning van de studie en voorbereiding voor het examen.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
Niet-mendeliaanse overerving
Overervingspatronen die afwijken van de klassieke Mendeliaanse regels.
Non-penetrantie
Situatie waarin een genotype niet altijd leidt tot de verwachte fenotypische expressie.
Onvolledige penetrantie
Wanneer niet alle individuen met een bepaald genotype symptomen vertonen.
Epi-genetica
De studie van veranderingen in genexpressie die niet het gevolg zijn van veranderingen in het DNA.
Genotype
De genetische samenstelling van een individu.
Fenotype
De uitwendige verschijnselen of eigenschappen van een individu.
Hereditaire hemochromatose
Een autosomaal recessieve aandoening gekarakteriseerd door overmatige ijzeropname.
Autosomaal recessief
Een genetische aandoening die alleen tot uiting komt als een individu twee afwijkende allelen draagt.
Diagnose
Het proces van het identificeren van een ziekte op basis van symptomen en testen.
Latentie fase
De periode waarin iemand geen symptomen van een aandoening vertoont.
Biochemische fase
De fase waarin veranderingen in het lichaam kunnen worden gemeten zonder symptomen.
Klinische expressie
De fase waarin een aandoening symptomen begint te vertonen.
Macrofagen
Witte bloedcellen die tijlen en ziekteverwekkers opruimen.
Overschot ijzer
Wanneer het lichaam meer ijzer opneemt dan het kan uitscheiden.
HFE-gen
Een gen dat betrokken is bij de regulatie van ijzeropname.
Compoundheterozygotiteit
De aanwezigheid van twee verschillende mutaties in een gen.
Aggraverende factoren
Factoren die het risico op het ontwikkelen van een aandoening verhogen.
Beschermende factoren
Factoren die het risico op het ontwikkelen van een aandoening verminderen.
Variabele expressie
Wanneer dezelfde genetische mutatie verschillende symptomen of ernst vertoont bij verschillende personen.
Genetische anticipatie
Tendens waarbij genetische aandoeningen ernstiger zijn in opeenvolgende generaties.
Repeat expansie
Verlenging van herhalingen van een bepaald DNA-segment in een gen.
Premutatie
Een genvariant met een aantal repetities tussen 55 en 200.
Volledige mutatie
Een genvariant met meer dan 200 repetities, die leidt tot verlies van genfunctie.
Fragiele X-syndroom
Een genetische aandoening veroorzaakt door een repeat expansie in het FMR1-gen.
Instabiliteit tijdens de meiose
De kans op veranderingen in het aantal repetities van een gen tijdens de voortplanting.
Psychische gezondheidsproblemen
Problemen die verband houden met de mentale gezondheid van individuen.
Zeldzame genetische aandoening
Een aandoening die bij een klein percentage van de bevolking voorkomt.
Eicellen
Vrouwelijke geslachtscellen die bijdragen aan voortplanting.
Zaadcellen
Mannelijke geslachtscellen die bijdragen aan voortplanting.
Imprintingcentrum
Een region in het genoom die de imprinting van genen regulatiert.
Maternale imprinting
Wanneer genen alleen tot expressie komen als ze van de moeder afkomstig zijn.
Paternaal imprinting
Wanneer genen alleen tot expressie komen als ze van de vader afkomstig zijn.
Prader-Willi syndroom
Een genetische aandoening veroorzaakt door verlies van functie van genen op het paternele chromosoom.
Angelman syndroom
Een genetische aandoening die ontstaat door verlies van expressie van het maternale UBE3A-gen.
Uniparentale disomie (UPD)
Wanneer een individu twee homologe chromosomen van dezelfde ouder erft.
Heterodisomie
De situatie waarbij een kind twee verschillende chromosomen van dezelfde ouder erft.
Isodisomie
De situatie waarbij een kind twee identieke chromosomen van dezelfde ouder erft.
Nondisjunctie
Een fout in de celdeling waarbij chromosomen niet goed van elkaar scheiden.
Metaplasie
De vervangingen van het ene type weefsel door een ander type.
Genetische variatie
Het optreden van verschillen in het genoom van verschillende individuen.
Mutatie
Een verandering in de nucleotidesequentie van het DNA.
Proteïne
Een biomolecuul dat bestaat uit aminozuren en een cruciale rol speelt in celstructuur en -functie.
Transmissie via de moeder
Wanneer een genetische aandoening wordt doorgegeven van een moeder aan haar kinderen.
Ethische implicaties
De morele overwegingen die voortkomen uit genetisch onderzoek en genetische aandoeningen.
Klinisch onderzoek
Een systematische evaluatie van symptomen en aandoeningen om diagnoses te stellen.
Rustig gedrag
Een type gedrag dat zich kenmerkt door kalmte en gebalanceerd zijn.
Emergen van symptomen
Het proces waarbij symptomen van een ziekte zich beginnen te manifesteren.
Genetisch advies
Professionele begeleiding en informatie over de erfelijkheid van genetische aandoeningen.
Ziektebeeld
De typische symptomen en tekenen van een specifieke ziekte.
Symptomen
De lichamelijke of geestelijke tekenen die duiden op een aandoening.
Familiaire geschiedenis
Een overzicht van de gezondheidsproblemen binnen een familie.
Bloedafname
Een procedure waarbij bloed uit het lichaam wordt genomen voor diagnose.
Hepatomegalie
Vergroting van de lever, vaak een teken van ziekte.
Neurodevelopmental disorders
Stoornissen die de ontwikkeling van het zenuwstelsel beïnvloeden.
Epigenetische modificatie
Veranderingen in genexpressie die niet het gevolg zijn van de DNA-sequentie.
Betaalbare gezondheidszorg
Formules die zorgen voor toegang tot noodzakelijke medische diensten.
Implantatie van embryo's
Het proces waarbij een embryo zich hecht aan de baarmoederwand.
Versnelde veroudering
Een versnelde ontwikkeling of veroudering van het lichaam of specifieke systemen.
Erfelijk risico
De kans dat een erfelijke aandoening overgedragen wordt op nakomelingen.
Vormen van diagnostiek
Methoden en technieken die worden gebruikt om ziekten en aandoeningen op te sporen.
Klinische toetsing
Het uitvoeren van testen om de gezondheidstoestand van een individu te controleren.
Genetische predispositie
Een verhoogd risico op een aandoening op basis van genetische factoren.
Fecunditeit
Het vermogen van een individu om nakomelingen voort te brengen.
Morbiditeit
De frequentie van ziekte binnen een bevolking.
Vervangen van genen
Het proces waarbij defecte genen worden hersteld of vervangen door gezonde versies.
Genetische varianten
Afwijkingen in de DNA-sequentie die leiden tot veranderingen in eigenschappen.
Sentinel-lymfeklierbiopsie
Een procedure om te bepalen of kanker zich verspreidt naar nabijgelegen lymfeklieren.
Polymorfisme
De aanwezigheid van twee of meer varianten van een gen binnen een populatie.
Verlies van functie
Een situatie waarin een gen zijn normale functie verliest door mutaties.
Genetische monoplariteit
De aanwezigheid van een gen dat uitsluitend op één van de twee allelen actief is.