functionele biologie van planten
begrip biologie
De studie van levende organismen, inclusief hun structuur, functie, groei, oorsprong, evolutie en verspreiding. (concept evolutie is belangrijk want dit leid tot biodiversiteit)
kenmerken levende wezens
hirarchische organisatie (veel niveaus, nieuwe eigenschappen bij elk niveau, cellulaire organisatie)
metabolisme (biochemische reacties die leiden tot groei en ontwikkeling)
voortplanting + erfelijkheid (alle leven komt uit leven)
evolutie (leid tot aanpassingen en biodiversiteit)
hoe ontstaat leven?
GEMEENSCHAPPELIJKE OORSPRONG
DNA en RNA
prteïnen (katalysatoren van metabolische reacties)
hoofdwegen van het metabolisme
cel word van de buitenwereld geschijden door plasmamembraan (appolaire tussenlaag)
DNA
= manier om genetische info op te slaan en door te geven aan volgende generaties
RNA
= kopie van DNA, die word vertaald tot aminozuursequenties van proteïnen (bestaan uit 20 zelfde L-aminozuren)
hypotese 1 voor ontstaan van oercel
“chemische en fysische processen hebben geleid tot ontstaan van eerste simpele cellen
1) abiotische synthese van kleine organische moleculen
2) synthese van macromoleculen, “oersoep” theorie
3) protobionten, samenpakken in eerste cellen (omgeven door membraan)
4) ontstaan van zelfreplicaties, (genetische code)
jonge aarde reducerend? (2 theorieën)
enkel CO2, N2 en H2O: neutrale gassen, minder reactief, moeilijkere synthes
extra H2, H2S, NH3, CH4: reducerend, reactiever, makkelijkere synthese
abiotische synthese (ontstaan van leven)
miller urey experiment
→ suikers kunnen makkelijk afgeleid worden van het eenvoudig molecule formaldehyde dat zelf ontstaat uit C=O en H-H
→ ook DNA basen, purines en pyrimidines kunnen van makkelijke moleculen worden afgeleid
abiotische synthese volgens miller
opstapeling en polymerisatie = geen afbraak, door geen zuurstof en geen organismen
voorwaarden: hoge concentratie monomeren en lage concentratie water
door: uitdroging, reducerende omgeving en absorptie aan katalyserende kleimineralen (UV, bliksem?)
begrippen:
meerdere aminozuren
meerdere monosachariden
meerdere nucleotiden
3 vetzuren + glyserol
= proteïne
= polysacharide
= nucleinezuur: DNA en RNA
= lipiden
protobionten def + wat ze doen
= agregaten van abiotisch geproduceerde moleculen omringd door een membraan
→ simpele reproductie en metabolisme en creëeden eigen chemische omgeving
kunnen spontaan vormen
discusie over chemoautotroof of heterotroof
elektrochemische gradient
eerste genetisch materiaal (waarschijnlijk)
was RNA en niet DNA, deze zijn zelfreplicerend, er werden speciale ribozymen (= speciale RNA moleculen) terug gevonden die verschillende reacties katalyseren
rybosymen def
= kunnen complementaire kopieen maken van (kortere stukken) van zichzelf of ander RNA
hypotese 2 (oorsprong leven)
panspermie= leven ontstond niet hier maar is afkomstich van de ruimte via meteoren, sterrenstof,…
verschil pro en eukaryote cellen
eukaryote cellen = appart membraan omgeven de organellen (vb nucleus waarin het genetisch materiaal zit) (planten, dieren, fungie en andere levensbormen)
prokaryote cellen = simpeler en meestal kleiner, bevat geen kern of celorganellen (bacteriën en archaea)
eucaryote cel (afbeelding)
procaryote cel (afbeelding)
groepen organismen (rijken en domeinen)
6 rijken
becteria (prokaryoot)
archaea-bacteria (prokaryoot)
prosista (eukaryoot)
plontae (eukaryoot)
fungi (eukaryoot)
animalia (eukaryoot)
3 domein systemen
archaea
bacteriën
eukarya
fylogenetische boom
word gebaseerd op rRNA analyse, archaea en eukarya zijn meer verwand aan elkaar dan eukarya en bacteria