1/181
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
bakken
bakte / bakten / gebakken
bannen = bande / banden / gebannen
barsten = barstte / barstten / gebarsten
bederven = bedierf / bedierven / bedorven
bedriegen = bedroog / bedrogen / bedrogen
beginnen = begon / begonnen / begonnen*
behangen = behangde / behangden / behangen
bergen = borg / borgen / geborgen
bevelen = beval / bevalen / bevolen
bezwijken = bezweek / bezweken / bezweken*
bidden = bad / baden / gebeden
bieden = bood / boden / geboden
bijten = beet / beten / gebeten
binden = bond / bonden / gebonden
blazen = blies / bliezen / geblazen
blijken = bleek / bleken / gebleken*
blijven = bleef / bleven / gebleven
blinken = blonk / blonken / geblonken
braden = braadde / braadden / gebraden
breken = brak / braken / gebroken
brengen = bracht / brachten / gebracht
brouwen = brouwde / brouwden / gebrouwen
buigen = boog / bogen / gebogen
denken = dacht / dachten / gedacht
dingen naar = dong naar / dongen naar / gedongen naar
dragen = droeg / droegen / gedragen
drijven = dreef / dreven / gedreven
dringen = drong / drongen / gedrongen
drinken = dronk / dronken / gedronken
druipen = droop / dropen / gedropen
duiken = dook / doken / gedoken
dwingen = dwong / dwongen / gedwongen
eten = at / aten / gegeten
fluiten = floot / floten / gefloten
gelden = gold / golden / gegolden
genezen = genas / genazen / genezen
genieten = genoot / genoten / genoten
geven = gaf / gaven / gegeven
gieten = goot / goten / gegoten
glijden = gleed / gleden / gegleden
glimmen = glom / glommen / geglommen
graven = groef / groeven / gegraven
grijpen = greep / grepen / gegrepen
hangen = hing / hingen / gehangen
heffen = hief / hieven / geheven
helpen = hielp / hielpen / geholpen
heten = heette / heetten / geheten
hijsen = hees / hesen / gehesen
hoeven = hoefde / hoefden / gehoeven
houden = hield / hielden / gehouden
houwen = hieuw / hieuwden / gehouwen
jagen = joeg / joegen / gejaagd
kiezen = koos / kozen / gekozen
kijken = keek / keken / gekeken
klimmen = klom / klommen / geklommen
klinken = klonk / klonken / geklonken
kluiven = kloof / kloven / gekloven
knijpen = kneep / knepen / geknepen
kopen = kocht / kochten / gekocht
krijgen = kreeg / kregen / gekregen
krimpen = kromp / krompen / gekrompen*
kruipen = kroop / kropen / gekropen
zich kwijten van = kweet zich van / kweten zich van / zich gekweten van
lachen = lachte / lachten / gelachen
laden = laadde / laadden / geladen
laten = liet / lieten / gelaten
lezen = las / lazen / gelezen
liegen = loog / logen / gelogen
liggen = lag / lagen / gelegen
lijden = leed / leden / geleden
lijken = leek / leken / geleken
lopen = liep / liepen / gelopen
malen = maalde / maalden / gemalen
melken = molk / molken / gemolken
meten = mat / maten / gemeten
mijden = meed / meden / gemeden
moeten = moest / moesten / gemoeten
nemen = nam / namen / genomen
nijgen = neeg / negen / genegen
ontginnen = ontgon / ontgonnen / ontgonnen
ontluiken = ontlook / ontloken / ontloken*
pluizen = ploos / plozen / geplozen
prijzen = prees / prezen / geprezen
raden = raadde / raadden / geraden
rijden = reed / reden / gereden
rijgen = reeg / regen / geregen
rijten = reet / reten / gereten
rijzen = rees / rezen / gerezen
roepen = riep / riepen / geroepen
ruiken = rook / roken / geroken
scheiden = scheidde / scheidden / gescheiden
schelden = schold / scholden / gescholden
schenden = schond / schonden / geschonden
schenken = schonk / schonken / geschonken
scheppen = schiep / schiepen / geschapen
scheren = schoor / schoren / geschoren
schieten = schoot / schoten / geschoten
schijnen = scheen / schenen / geschenen
schijten = scheet / scheten / gescheten
schrijven = schreef / schreven / geschreven