DUTCH ADVERBS - TOP 100

nu / toen

now / then

alles

Everything

alleen

only

nog steeds

still (action)

later

later

altijd / soms / nooit

always / sometimes / never

vaak / zelden

often / rarely

vroeg / laat

early / late

onlangs

recently

momenteel

currently

straks

soon (later today)

dadelijk

in a moment

ineens, plotseling

suddenly

duidelijk

clearly, obviously

meteen

immediately

gisteren / vandaag / morgen

yesterday / today / tomorrow

regelmatig / af en toe

regularly / occasionally

weleens

ever / sometimes

doorgaans

generally

zovaak

as often

hier / daar

here / there

overal / ergens / nergens

everywhere / somewhere / nowhere

binnen / buiten

inside / outside

verkeerd

wrongly, incorrectly

boven / beneden

above / below

upstairs / downstairs

ruw

roughly, rudely

thuis

at home

snel / langzaam

quickly / slowly

gek

crazily

makkelijk / moeilijk

easily / difficultly

vloeiend

smoothly, fluently

stil / luid

silently / loudly

hard

loudly / hard

zacht

softly

goed, prima / slecht

good / bad

precies

precisely

erg

very / bad

heel

very

veel

a lot

weinig

few, not enough, limited

nauwelijks

hardly

bijna

almost

helemaal

totally, completely (informal)

volledig

fully, completely (formal)

slechts

only

tamelijk

rather, fairly

genoeg

enough

amper

barely

bijzonder

particularly

extra

additionally

meer / minder

more / less

even

equally

net zo

just as

het meest / het minst

the most / the least

onhandig / zelfzeker

awkwardly / confidently

niet

not

geen

no / not any

misschien / waarschijnlijk / vermoedelijk

maybe / probably / presumably

zeker / vast

certainly / surely

dronken

drunkenly

gelukkig / helaas

fortunately / unfortunately

hopelijk

hopefully

toch

still / yet / however

echter

however

bovendien

moreover

daarvoor / daarna

before that / after that

intussen

meanwhile

dus

so / therefore

daarom

that’s why (reasoning)

daardoor

because of that (consequence)

terwijl

while

zodra

as soon as

totdat

until

hoewel

although

tenzij

unless

ondanks

despite

anders

otherwise, differently

waar

where

wanneer

when

waarom

why

hoe

how

hoeveel

how much / many

hoelang

how long

speels

playfully

enthousiast

enthusiastically

grappig

funnily

vreemde

weirdly, strangely