1/99
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
le vêtement
het kledingstuk
le pull
de trui
le T-shirt
het T-shirt
le maillot de bain
de zwembroek, het badpak
la ville
de stad
au centre commercial
in het winkelcentrum
le prix
de prijs
la langue
de taal
demain
morgen
moche
lelijk
cher
duur (mannelijk ev)
chère
duur (vrouwelijk ev)
toi
jij
et toi
en jij
porter
dragen
apprendre
leren
je connais
ik ken
c'était
het was
On va en ville, ce weekend?
Gaan we dit weekend naar de stad?
Oui, je veux acheter un jean.
Ja, ik wil een spijkerbroek kopen.
Comment tu trouves ce jean?
Hoe vind je deze spijkerbroek?
Pas mal
niet slecht / leuk
Il est beau
Hij is mooi
la robe
de jurk
les baskets
de gympen
la chaussure
de schoen
le magasin
de winkel
la ceinture
de riem
la paire
het paar
la fête
het feest
la surprise
de verrassing
on a été au centre commercial
We zijn naar het winkelcentrum geweest
choisir
kiezen
le choix
de keuze
Bienvenue en France.
Welkom in Frankrijk!
un pull noir
een zwarte trui
une robe noire
een zwarte jurk
un maillot de bain blanc
een witte zwembroek/badpak
une ceinture blanche
een witte riem
plusieurs magasins
meerdere winkels
pour (toi)
voor (voor jou)
Il coute combien?
Hoeveel kost het?
quarante euros
veertig euro
Tu fais quelle taille?
Welke maat heb je?
Du M
maat M
deux mille
tweeduizend
quarante
veertig
cent quinze
honderdvijftien
quatre-vingts
tachtig
quatre-vingt-treize
drieënnegentig
ce
mannelijk enkelvoud, dit, dat, deze, die
cet
mannelijk enkelvoud vóór klinker of stomme h
cette
vrouwelijk enkelvoud, dit, dat, deze, die
ces
mannelijk en vrouwelijk meervoud, deze, die
le livre
het boek
la BD
het stripboek
le jeu
het spel
un peu
een beetje
gentil/gentille
aardig, lief
possible
mogelijk
peut-être
misschien
seul/seule
alleen
faire les courses
boodschappen doen
décider
besluiten
j'ai perdu
ik heb verloren
désolé, désolée
sorry, het spijt me
moi aussi
ik ook
le mec
de gozer
le supermarché
de supermarkt
le mois
de maand
Qu'est-ce que tu veux acheter?
Wat wil je kopen?
Je veux acheter un cadeau pour Lucas.
Ik wil een cadeau voor Lucas kopen.
On va au magasin de vêtements?
Gaan we naar de kledingwinkel?
D'accord. On y va!
Oké! Laten we gaan!
la mode
de mode
le polo
de polo
les lunettes de soleil (vrl meervoud)
de zonnebril
la montre
het horloge
le héros
de held
beaucoup
veel
trouver
vinden
le bonnet
de muts
la musique
de muziek
la marque
het merk
la différence
het verschil
la vie
het leven
tous les / toutes les
alle (mnl en vrl mv)
ancien, ancienne
oud (mnl en vrl)
si
als
presque
bijna
Qu'est-ce qu'il aime?
Waar houdt hij van?
Il aime le sport et les jeux vidéos
Hij houdt van sport en games.
Qu'est-ce qu'il aime porter?
Wat vindt hij leuk om te dragen?
Il aime porter un jean, des baskets et une casquette.
Hij draagt graag een spijkerbroek, sportschoenen en een pet
pouvoir
kunnen, mogen
vouloir
willen
nous voulons
wij willen
elles peuvent
zij kunnen/mogen
Je peux aller aux toilettes, s'il vous plaît?
Mag ik naar het toilet gaan, alstublieft?
Je veux aller en ville
Ik wil naar de stad gaan