1/69
70 Nederlandse vocabulaire-flashcards over chromosomen, celcyclus, mitose, meiose en gametogenese.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Steunweefsel
Weefseltype dat overal in het lichaam voorkomt en organen structurele ondersteuning geeft.
Epitheelweefsel
Bedekt in- en uitwendige oppervlakken; vernieuwt regelmatig en speelt een regulerende rol.
Zenuwweefsel
Bestuurt lichaamsfuncties via lange, prikkelgeleidende cellen; omvat ook autonoom zenuwstelsel.
Spierweefsel
Contractiel weefsel, aanwezig o.a. in hart en skeletspieren, verantwoordelijk voor beweging.
Cel
Kleinste levende eenheid; menselijk lichaam bevat ca. 100 biljoen cellen.
Receptor
Uiteinde/eiwit op cel dat signalen of medicijnen kan binden en celreacties opwekt.
Celkern (nucleus)
Compartiment met erfelijk materiaal (DNA) en nucleolus; reguleert celactiviteiten.
Cytoplasma
Celinhoud buiten de kern; bevat organellen zoals mitochondriën en ER.
Nucleolus
Kernlichaampje in nucleus waar ribosomaal RNA wordt aangemaakt.
Mitochondrium
Organel voor energieproductie (ATP) via oxidatieve fosforylering.
Golgi-apparaat
Organel voor sorteren, verpakken en modificeren van eiwitten.
Endoplasmatisch reticulum
Membranet netwerk; ruw ER maakt eiwitten, glad ER lipiden en detoxificatie.
Ribosoom
Complex van rRNA en eiwitten; synthetiseert polypeptiden.
DNA
Desoxyribonucleïnezuur; bevat genetische code (≈3 miljard basenparen per cel).
Chromosoom
Opgerolde DNA-structuur; zichtbaar tijdens celdeling; draagt genen.
Gen
Functionele eenheid van erfelijk materiaal op een chromosoom.
Menselijk genoom
Totale set van 46 chromosomen (23 paar) in een somatische cel.
Autosoom
Eén van de 44 niet-geslachtschromosomen (paren 1-22).
Gonosoom
Geslachtschromosoom (X of Y).
Homologe chromosomen
Chromosoompaar met dezelfde genvolgorde, één van vader, één van moeder.
Diploïd
Cel met twee volledige sets chromosomen (2n = 46).
Haploïd
Cel met één set chromosomen (n = 23), bv. gameten.
Karyotype
Gerangschikte afbeelding/omschrijving van iemands chromosomen (bv. 46,XX).
Centromeer
Constrictiepunt waar zusterchromatiden samenhangen en spoeldraden hechten.
Telomeer
Uiteinde van chromosoom; wordt korter bij celdeling en beïnvloedt veroudering.
Zusterchromatiden
Twee identieke chromatiden die één chromosoom vormen na replicatie.
P-arm
Korte arm (petit) van een chromosoom.
Q-arm
Lange arm van een chromosoom.
Metacentrisch chromosoom
Chromosoom met centromeer in het midden; p- en q-arm even lang.
Submetacentrisch chromosoom
Centromeer iets uit het midden; p-arm korter dan q-arm.
Acrocentrisch chromosoom
Chromosoom met zeer korte p-arm.
ISCN-nomenclatuur
Internationaal systeem voor chromosoom-naamgeving en karyotypebeschrijving.
Celcyclus
Reeks fases (G1, S, G2, M) die een delende cel doorloopt.
Mitotische fase
M-fase; daadwerkelijke kern- en celdeling, duurt ±1 uur.
G1-fase
Eerste groeifase; RNA- en eiwitsynthese, voorbereiding op replicatie.
S-fase
Synthesefase; DNA-replicatie en chromosoomverdubbeling (~6–8 uur).
G2-fase
Tweede groeifase; aanmaak RNA/eiwit ter voorbereiding van mitose.
Interfase
G1 + S + G2; periode tussen opeenvolgende mitoses.
Checkpoint
‘Wachtpost’ die controleert of cel klaar is om naar volgende fase te gaan.
Weefselhomeostase
Balans tussen celdeling, celdood en vernieuwing in een weefsel.
Mitose
Somatische celdeling waarbij één diploïde cel twee identieke diploïde cellen vormt.
Profase (mitose)
Eerste mitosefase; chromosomen condenseren, nucleolus verdwijnt, centriolen naar polen.
Metafase (mitose)
Chromosomen liggen in evenaarsvlak; kernmembraan weg; spoelfiguur compleet.
Anafase (mitose)
Zusterchromatiden worden uit elkaar getrokken naar tegenovergestelde polen.
Telofase (mitose)
Chromatiden arriveren bij polen; kernmembranen vormen; cel snoert in.
Spoelfiguur
Structuur van microtubuli die chromosomen verdeelt tijdens deling.
Microtubulus
Cytoskeletfilament; vormt spoeldraden en transporteert chromatiden.
Kinetochore
Eiwitcomplex op centromeer waar spoeldraden hechten.
Meiose
Reductiedeling waarbij één diploïde cel vier haploïde gameten vormt.
Crossing-over
Uitwisseling van DNA tussen niet-zusterchromatiden van homologen in profase I.
Chiasma
X-vormige plaats op chromosomen waar crossing-over heeft plaatsgevonden.
Synapsis
Nauwe paring van homologe chromosomen tijdens zygoteen stadium.
Bivalent
Paar van homologe chromosomen tijdens meiose I.
Disjunctie
Scheiden van homologe chromosomen in anafase I.
Segregatie
Willekeurige verdeling van homologen naar dochtercellen, bron van variatie.
Meiose I
Eerste meiotische deling; scheidt homologe chromosomen; resultaat: 2 haploïde cellen.
Meiose II
Tweede meiotische deling; scheidt zusterchromatiden; lijkt op mitose.
Gametogenese
Algemene term voor vorming van geslachtscellen (oögenese & spermatogenese).
Oögenese
Vorming van vrouwelijke gameten; start prenataal, voltooit bij ovulatie/bevruchting.
Spermatogenese
Continu proces vanaf puberteit waarbij zaadcellen worden geproduceerd.
Primaire oöcyt
Diploïde eicel die meiose I is gestart en in diploteen arrest tot puberteit blijft.
Secundaire oöcyt
Haploïde cel na meiose I; wordt uitgescheiden bij ovulatie en voltooit meiose II pas na bevruchting.
Poollichaampje
Kleine dochtercel met weinig cytoplasma gevormd tijdens asymmetrische meiotische deling van oöcyt.
Primaire spermatocyt
Diploïde mannelijke kiemcel die meiose I ingaat.
Secundaire spermatocyt
Haploïde cel ontstaan na meiose I; zal meiose II ondergaan.
Spermatide
Haploïde cel na meiose II; rijpt tot spermatozoön.
Spermatozoön
Rijpe mannelijke gamete; drager van haploïde chromosomenset.
Ovulatie
Vrijlating van secundaire oöcyt uit ovarium, rond dag 14 van cyclus.
Andropauze
Levensfase waarin testosteronproductie bij mannen geleidelijk afneemt.
Diploteen stadium
Fase in profase I waarin homologen iets uit elkaar gaan en chiasmata zichtbaar blijven.