1/22
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Representational insight
Realiseren dat iets een symbool is dat voor iets anders staat.
Dual representation
Denken over een ding op twee manieren op hetzelfde moment, als object en als symbool.
Representational specificity
Een symbool kan een specifieke, echte entiteit (iets fysieks) representeren.
Event knowledge
Het mentaal representeren van gebeurtenissen.
Scripts
Representaties van gebeurtenissen die gegeneraliseerd en abstract zijn.
Dient de gebeurtenissen en scènes van de wereld te organiseren.
Deze scripts worden geoefend tijdens pretend play (en worden complexer met leeftijd).
Zo kunnen kinderen sequentiële volgorde onthouden.
Kind is gewend aan het ‘natuurlijke’, het gewoonlijke. Kind kan niet goed omgaan met variaties in de script.
Ook:
Verhalend denken (narrative thinking).
Verhalen vertellen.
Kinderen plaatsen gebeurtenissen in tijd en ruimte. Assimilatie zorgt ervoor dat kinderen verhalen kunnen begrijpen.
Concepten
Organiseren van soorten entiteiten in de wereld.
Een concept is een mentale groepering van verschillende entiteiten in een enkele categorie op basis van een onderliggende gelijkenis.
Nominal kinds
Categorieën die meer gedefinieerd zijn door mensen dan door de natuur.
Artifacts
Objecten die volledig door mensen zijn gemaakt.
Basisniveau
Het niveau waarin concepten het meest natuurlijk en gemakkelijk gerepresenteerd worden.
bv. ‘Hond’, maar niet ‘dier’ of ‘poodle’.
Eerste woorden van een kind.
Een kind generaliseert vaker van het basisniveau naar het ondergeschikte niveau dan andersom.
Representaties op basisniveau
Representaties die een optimale mix van similariteit binnen categorieën bieden en verschillen tussen categorieën
Basis van conceptuele organisatie
Kinderen denken niet radicaal anders dan volwassenen.
Immanent justice
Houdt in dat de straf meteen volgt na een verkeerde daad.
Nummer abstracte vaardigheden
Processen waarmee het kind de numerieke waarde van een reeks objecten abstraheert (herleidt, afleidt) en vertegenwoordigt.
Nummer redenerende principes
Omvatten principes die het kind in staat stellen op verschillende manieren de numerieke uitkomsten van het werken op sets te bepalen.
The One-one principle
Een nummer kan maar één naam hebben en de volgorde moet gevolgd worden.
1 voor 1 tellen
1, 2, 3, enzovoorts
The Stable-order principle
Een stabiele volgorde van nummers (1, 2, 3) wordt altijd gevolgd, ook wanneer deze fout is.
The Cardinal principle
Het laatste nummer van een volgorde geeft de waarde van het geheel aan.
1, 2, 3 — drie
The Abstraction principle
Dit principe gaat ervan uit dat alles geteld kan worden.
The Order-irrelevance principle
Volgens dit principe maakt het niet uit in welke volgorde je iets telt.
Siegler’s Skills-first hypothesis
Kinderen ontwikkelen eerst een graad van vaardigheden over tellen, voordat ze kennis krijgen over de principes.
Numerical-reasoning principle
Het kunnen beredeneren wanneer getallen wel of niet veranderen.
Weten dat een getal niet verandert, wanneer de kleur van items verandert.
Number-abstraction ability
Het begrijpen van numerieke gelijke en ongelijk relaties tussen twee dingen.
Concluderen dat set A evenveel items heeft als set B.
Concluderen dat set C meer items heeft dan set D.
Subitizing
Het snel begrijpen van nummers in kleine sets door perceptie (zonder tellen).