Sops examen juli - Sociale ongelijkheid en sociale structuur

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/42

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Flashcards over sociale ongelijkheid, armoede, sociale structuur en de hedendaagse samenleving.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

43 Terms

1
New cards

Wat is sociale ongelijkheid?

Ongelijke verdeling van schaarse, algemeen gewaardeerde zaken (economisch, cultureel, sociaal kapitaal) en ongelijke waardering en behandeling op basis van maatschappelijke positie en levensstijl.

2
New cards

Wat is de Gini-coëfficiënt?

Een maatstaf voor de verdeling van inkomens in een land, variërend van 0 (perfecte gelijkheid) tot 1 (één iemand heeft al het inkomen).

3
New cards

Wat is inkomensongelijkheid?

De ongelijke verdeling van het nationale inkomen over de bevolking.

4
New cards

Wat is vermogensongelijkheid?

Iemands totale bezit aan geld en goederen.

5
New cards

Wat is armoede?

Een netwerk van sociale uitsluiting dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van individueel en collectief bestaan.

6
New cards

Wat is generatiearmoede?

Armoede die van ouders op kinderen wordt doorgegeven.

7
New cards

Wat is nieuwe armoede?

Een situatie waarin iemand nog niet arm is, maar er wel in terecht kan komen door plotselinge veranderingen.

8
New cards

Welke aspecten worden gebruikt om armoede te meten?

Inkomen en schulden, voeding, huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs en werk.

9
New cards

Welke vijf kloven onderscheidt Demytteneare tussen rijk en arm?

Gevoelskloof, kenniskloof, vaardigheidskloof, positieve krachtenkloof en structurele kloof.

10
New cards

Wat is het effect van sociale ongelijkheid?

Een stimulans om te investeren in menselijk kapitaal, mobiliteit en innovatie, maar bij een te grote ongelijkheid leidt het tot negatieve gevolgen voor onderwijs, levensverwachtingen en economische groei.

11
New cards

Wat zijn voorbeelden van sociale groepen?

Een dyade, triade, viertal, enzovoort. Voorbeelden zijn een koppel, een gezin en een klasgroep.

12
New cards

Welke twee criteria gebruikt Merton om groepen in te delen?

Al dan niet gemeenschappelijke waarden en al dan niet interactie.

13
New cards

Welke vier groepstypen zijn er volgens Merton en Sherif?

Groep, sociale categorie, collectiviteit en samenzijn.

14
New cards

Wat is een sociale structuur?

Een verzameling geordende relaties tussen mensen, groepen en instituties.

15
New cards

Wat is het verschil tussen een verworven en een toegewezen sociale positie?

Een positie die je vanzelf krijgt (bijvoorbeeld levensfase, man of vrouw) of een positie die je krijgt na eigen inspanning (bijvoorbeeld topsporter, echtgenoot, diploma).

16
New cards

Wat is een positieset?

Alle sociale posities die je inneemt.

17
New cards

Wat zijn sociale rollen?

Wat er verwacht wordt van je, gekoppeld aan elke sociale positie.

18
New cards

Wat is rolgedrag?

Gedrag dat je stelt op basis van je positie en rol.

19
New cards

Wat is een rolmodel?

Een persoon met een voorbeeldfunctie voor de invulling van een sociale rol.

20
New cards

Wat zijn rolpatronen?

Verwachtingen ten opzichte van sociale posities.

21
New cards

Wat is emancipatie?

Het streven naar gelijke rechten.

22
New cards

Wat is een rolconflict?

Twee tegenstrijdige rolverwachtingen binnen één of twee sociale posities.

23
New cards

Wat is rolverwarring?

Niet weten hoe je je te gedragen omdat je niet kunt kiezen tussen passend rolgedrag.

24
New cards

Wat is sociale status?

De waardering van anderen voor een sociale positie.

25
New cards

Wat is sociaal aanzien?

De erkenning voor het vervullen van een sociale rol.

26
New cards

Wat is een gestratificeerde samenleving?

Groepen ingedeeld in lagen met ongelijkheid en een hiërarchie.

27
New cards

Welke factoren bepalen sociale stratificatie?

Leeftijd, geslacht, migratiegeschiedenis, gezondheid, burgerlijke staat en socio-economische status (SES).

28
New cards

Welke soorten stratificatiesystemen zijn er?

Standenmaatschappij, klassenmaatschappij en de huidige maatschappij met hogere klassen, middenklasse en arbeidersklasse.

29
New cards

Wat is sociale mobiliteit?

Beweging tussen sociale posities.

30
New cards

Welke soorten mobiliteit zijn er?

Horizontaal, verticaal, intragenerationeel en intergenerationeel.

31
New cards

Wat is mediatisering?

De toenemende invloed van massamedia.

32
New cards

Wat is een echokamer?

Een omgeving waarin je omringd bent door gebruikers die op dezelfde manier denken.

33
New cards

Wat is een filterbubbel?

Een situatie waarin je alleen nog meningen hoort die op de jouwe lijken, waardoor je geen andere visies meer ziet.

34
New cards

Wat is desinformatie of fake news?

Bewust foutieve informatie maken en verspreiden.

35
New cards

Wat is een complottheorie?

Een verzameling foutieve berichten zonder wetenschappelijk bewijs, vaak met verbanden en betekenissen.

36
New cards

Wat is polarisatie?

Aandacht voor twee uiterste polen in een maatschappelijk debat, met uitgesproken meningen en vaak tegengestelde opvattingen.

37
New cards

Hoe leiden filterbubbels tot polarisatie?

Doordat je enkel nog in contact komt met gelijkstemmende, wordt de afstand tussen andersgezinden groter.

38
New cards

Welke drie positieve manieren zijn er om met diversiteit om te gaan?

Game changers, driestappenmodel en contacthypothese.

39
New cards

Wat zijn de drie basiswetten van Brandsma over polarisatie?

Polarisatie is een gedachteconstructie, polarisatie heeft brandstof nodig en polarisatie heeft een eigen gevoelsdynamiek.

40
New cards

Welke vijf rollen zijn er in het polarisatieproces volgens Brandsma?

Pusher, joiners, the silent, bridge builders en scapegoats.

41
New cards

Wat zijn de vier game changers van Brandsma?

Veranderen van doelgroep, veranderen van onderwerp, verander je positie en verander van toon.

42
New cards

Wat zijn de drie stappen van het driestappenmodel van Pinto?

Door welke bril kijken wij?, door welke bril kijkt de ander?, hoe ga ik om met de verschillen in normen en waarden?

43
New cards

Wat zijn de vier voorwaarden voor positief contact volgens de contacthypothese van Allport?

Gelijke status, een gemeenschappelijk doel, samenwerking en maatschappelijke steun.