ADS BOS CORRELATIONEEL

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
0.0(0)
full-widthCall with Kai
GameKnowt Play
New
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/256

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

257 Terms

1
New cards

Aselecte steekproef

Respondenten worden random geselecteerd uit de populatie.

2
New cards

Representatief

Kenmerken van de populatie komen terug in de steekproef.

3
New cards

Externe validiteit

Mate waarin onderzoeksresultaten generaliseerbaar zijn naar de bredere populatie.

4
New cards

Gestructureerde aselecte steekproef

Populatie verdeeld in subpopulaties om verschillen te analyseren.

5
New cards

Clustersteekproef

Hele clusters worden geselecteerd in plaats van individuen.

6
New cards

Non-responsefout

Niet alle geselecteerde respondenten doen mee aan het onderzoek.

7
New cards

Item-nonresponse

Respondenten beantwoorden specifieke vragen in de vragenlijst niet.

8
New cards

Betrouwbaarheidanalyse

Evaluatie van de consistentie van resultaten over verschillende items.

9
New cards

Cronbachs alpha

Maat voor interne consistentie, waarbij 0 slecht en 1 goed is.

10
New cards

Dekkingsfout

Niet iedereen uit de populatie is opgenomen in het steekproefkader.

11
New cards

Steekproeffout

Verschil tussen steekproefresultaten en echte populatiekenmerken.

12
New cards

Goodness-of-fit

Maat voor hoe goed een model de data past, uitgedrukt als R^2.

13
New cards

Dummyvariabele

Variabele die categorische data omzet in numerieke gegevens (vaak 0 of 1).

14
New cards

Multicollineariteit

Voorspellers in een regressiemodel zijn sterk met elkaar gecorreleerd.

15
New cards

Hypothesetoetsen

Statistische methode om de geldigheid van een hypothese te testen.

16
New cards

T-waarde

Statistische waarde om hypothesen te toetsen in een regressiemodel (voor individuele predictoren).

17
New cards

F-waarde

Maat gebruikt in ANOVA om variantie tussen groepen te vergelijken; in regressie voor algehele model significantie.

18
New cards

Verschil tussen getrapte steekproef & clustersteekproef

Cluster: hele clusters geselecteerd. Getrapt: binnen geselecteerde clusters wordt nog een steekproef getrokken.

19
New cards

Typen aselecte steekproeven

  1. Enkelvoudige aselecte steekproef 2. Gestratificeerde aselecte steekproef 3. Systematische steekproef 4. Clustersteekproef 5. Getrapte steekproef

20
New cards

Meetbaar maken van abstracte kenmerken (persoonlijkheid)

Gebruik indicatoren en bereken een somscore of gemiddelde.

21
New cards

Wanneer is item-rest correlatie laag?

Als een item niet goed samenhangt met de andere items in de schaal.

22
New cards

Stappen om schaalscore te maken

  1. Definieer het construct. 2. Ontwikkel/selecteer items. 3. Test betrouwbaarheid en validiteit. 4. Combineer items tot een score.

23
New cards

Verklaart een predictor (of meerdere) variantie in de afhankelijke variabele?

Getoetst met F-toets (model) of t-toets (individuele predictor); mate aangegeven door R^2.

24
New cards

Welke toets gebruik je als je will weten of een specifieke onafhankelijke variabele een voorspeller van de afhankelijke variabele?

Getoetst met een t-toets voor de regressiecoëfficiënt van die variabele.

25
New cards

Verschil toetsingscoëfficiënt ANOVA en regressiecoëfficiënten

De F-waarde in ANOVA/regressie test algehele significantie. De t-waarde bij regressiecoëfficiënten test individuele predictor significantie.

26
New cards

Interpretatie r-waarde (correlatiecoëfficiënt)

Dicht bij 0: zwakke/geen lineaire relatie. Dicht bij +1 of -1: sterke positieve/negatieve lineaire relatie.

27
New cards

Richtingscoëfficiënt vs. regressiecoëfficiënt

richting = slope, regression = coefficients (so w correlationeel they’re the same thing)

28
New cards

Interpretatie van de richtingscoëfficiënt

Hoeveel de afhankelijke variabele (Y) verandert als de onafhankelijke variabele (X) met één eenheid toeneemt, andere predictoren constant houdend.

29
New cards

Dummyvariabele maken (bij meerdere categorieën)

Bij k categorieën maak je k-1 dummyvariabelen. Eén categorie wordt de referentiecategorie (0).

30
New cards

Variabelen zonder ratio/interval in regressie

Zet ze om in dummyvariabelen.

31
New cards

Reden voor betere hogere verklaarde variantie

Hogere R^2 betekent dat het model een groter deel van de variabiliteit in de afhankelijke variabele verklaart, dus een beter model.

32
New cards

Voordelen van R^2

Geeft aan welk percentage van de variabiliteit in de afhankelijke variabele door de onafhankelijke variabelen wordt verklaard. Makkelijk te interpreteren.

33
New cards

Verschil twee hypothesetoetsen in multipele regressie

  1. F-toets (hele model): toets of minstens één predictor significant bijdraagt. 2. t-toetsen (individuele predictoren): toets de significantie van elke predictor afzonderlijk.

34
New cards

Wanneer is multicollineariteit serieus met tolerance?

Tolerance-waarde is kleiner dan 0.1 (< 0.1).

35
New cards

Wanneer is multicollineariteit serieus met VIF?

VIF-waarde is groter dan 10 (> 10).

36
New cards

6de stap van invloed per een predictor

Interpreteer de betekenisvolle bijdrage van de predictor na controleren van significantie, effectgrootte en richting.

37
New cards

Wanneer gebruik je een t-score vs. f-score?

t-score voor enkelvoudige parameters (individuele regressiecoëfficiënt). f-score voor meerdere parameters of varianties (algehele model of >2 groepen ANOVA).

38
New cards

Wat te doen als predictor geen significant effect heeft op de afhankelijke variabele?

Overweeg verwijdering, onderzoek confounders, interacties, of schending van aannames.

39
New cards

Populatie

De volledige groep die je wilt onderzoeken.

40
New cards

Steekproef

Een kleinere, representatieve groep uit de populatie.

41
New cards

Beschrijvende statistiek

Statistische methode waarbij je gegevens van de hele populatie hebt en directe uitspraken doet.

42
New cards

Inferentiële statistiek

steekproef zegt iets over de populatie

43
New cards

Tweezijdige hypothese

Hypothese die onderzoekt of er een verschil of verband is in beide richtingen.

44
New cards

Eenzijdige hypothese

Hypothese die onderzoekt of er een specifiek verschil of verband is in één richting.

45
New cards

P-waarde

De kans op een resultaat zoals of extremer dan het geobserveerde, als de nulhypothese waar is.

46
New cards

Nulhypothese

Stelling dat er geen samenhang of verschil is, alles blijft zoals het is.

47
New cards

Alternatieve hypothese

Hypothese die verandering, samenhang, verschil of effect aangeeft.

48
New cards

Toetsingsgrootheid

Getal dat wordt gebruikt om te bepalen of je de nulhypothese verwerpt of niet.

49
New cards

Significantieniveau (alpha)

De grens waarbij je beslist of een resultaat toeval is. Meestal is dit 0,05.
Als de p-waarde kleiner is dan alpha, verwerp je de nulhypothese.

50
New cards

Effectgrootte

Sterkte van de relatie, zoals weergegeven door de correlatiecoëfficiënt.

51
New cards

Standaardfout

De standaardafwijking van de steekproevenverdeling, geeft aan hoeveel een steekproefgemiddelde kan verschillen van het werkelijke populatiegemiddelde

52
New cards

Correlatiecoëfficiënt

Getal dat de sterkte en richting van een relatie tussen variabelen aangeeft.

53
New cards

Steekproeffout

verschil tussen het steekproefresultaat en het werkelijke resultaat in de hele populatie, door toeval in de steekproef

54
New cards

Dekkingsfout

Fout als het sampling frame niet overeenkomt met de populatie.

55
New cards

Non-response fout

Fout die optreedt wanneer respondenten niet deelnemen aan het onderzoek.

56
New cards

Waarom wordt de nulhypothese bij eenzijdige toetsing sneller verworpen?

Omdat je alleen kijkt naar één kant van de verdeling, is de grens voor verwerpen makkelijker te bereiken dan bij tweezijdig toetsen.

57
New cards

Wat is het effect van tweezijdige toetsing op het verwerpen van de nulhypothese?

Bij tweezijdige toetsing wordt de kritieke regio verdeeld over twee staarten, wat betekent dat de geobserveerde waarde verder moet afwijken om als significant te worden bevonden.

58
New cards

Wat is het primaire uitgangspunt voor hypothesetoetsen?

Het uitgangspunt voor hypothesetoetsen is de nulhypothese (H_0).

59
New cards

Wat stelt de nulhypothese (H_0) in hypothesetoetsen?

De nulhypothese (H_0) stelt dat er geen effect, geen verschil of geen verband is in de populatie.

60
New cards

Wanneer kies je een eenzijdige hypothese?

De keuze hangt af van de onderzoeksvraag, als er een specifieke richting van het effect of verband wordt verwacht (bijv. 'groter dan', 'kleiner dan'),

61
New cards

Wanneer kies je een tweezijdige hypothese?

Als je alleen wilt weten of er een verschil of verband is, zonder specifieke richting, kies je een tweezijdige hypothese.

62
New cards

Hoe kan je de steekproeffout in de correlatie zo klein mogelijk maken?

steekproefgrootte vergroten.

63
New cards

Wat is het effect van een grotere steekproefgrootte op de correlatieschatting?

Een grotere steekproef leidt tot een kleinere standaardfout en dus tot een nauwkeurigere schatting van de populatiecorrelatie.

64
New cards

Welke concepten van hypothesetoetsing zijn belangrijk voor onderbouwde beslissingen?

Een goed begrip van nul- en alternatieve hypotheses, significantieniveau, p-waarde en effectgrootte stelt je in staat om weloverwogen beslissingen te nemen over de opzet van het onderzoek en de interpretatie van resultaten.

65
New cards

Wat helpen eenzijdige versus tweezijdige toetsen beoordelen?

Ze helpen bepalen welke richting van een effect of verschil je onderzoekt en hoe streng je je hypothese toetst:

66
New cards

Wat zijn de belangrijkste afhankelijkheden van de p-waarde?

grootte van de steekproef + grootte van het effect

67
New cards

Waarom hangt de p-waarde af van de standaardafwijking?

Hoe meer spreiding in de data, hoe moeilijker het is om een duidelijk effect te zien. Daardoor wordt de p-waarde hoger.

68
New cards

Wanneer worden Griekse letters gebruikt in de statistiek?

Griekse letters (zoals \mu voor populatiegemiddelde, \sigma voor populatiestandaardafwijking, \rho voor populatiecorrelatie) worden gebruikt om parameters van de populatie aan te duiden.

69
New cards

Wanneer worden Latijnse letters gebruikt in de statistiek?

Latijnse letters (zoals \bar{x} voor steekproefgemiddelde, s voor steekproefstandaardafwijking, r voor steekproefcorrelatie) worden gebruikt voor steekproefstatistieken.

70
New cards

Welke initialele factoren bepalen de keuze van de statistische toets? (NHST stap 1: Toetskeuze)

  1. S – Soort variabelen (meetniveau)

  2. O – Onderzoeksvraag

  3. A – Aantal variabelen en groepen

71
New cards

Waarom is het cruciaal om assumpties te controleren vóór een statistische toets? (NHST stap 2: Assumpties controleren)

anders is het niet geldig

72
New cards

Wat zijn de gevolgen als assumpties worden geschonden bij statistische toetsen? (NHST stap 2: Assumpties controleren)

de resultaten toets zijn onbetrouwbaar + conclusies onjuist.

73
New cards

Wat is het doel van de toetsingsgrootheid in NHST? (NHST stap 3: Toetsingsgrootheid en p-waarde bepalen)

Het laat zien hoe sterk het resultaat afwijkt van wat je zou verwachten als de nulhypothese klopt.

74
New cards

p-waarde

geeft de kans aan om zo'n extreem of extremer resultaat te vinden als de nulhypothese waar is —> beslist verwerpen of niet

75
New cards

Hoe trek je een conclusie over de nulhypothese? (NHST stap 4: Conclusie over de nulhypothese trekken)

Vergelijk de p-waarde met het significantieniveau (α):

  • Is de p-waarde kleiner dan α? → Verwerp de nulhypothese.

  • Is de p-waarde groter dan α? → Behoud de nulhypothese.

76
New cards

Wanneer verwerp je de nulhypothese en wanneer niet op basis van de p-waarde en Significantieniveau?

  • Als p < \alpha: De nulhypothese wordt verworpen.
  • Als p \ge \alpha: De nulhypothese wordt niet verworpen.
77
New cards

Waarom is een inhoudelijke conclusie belangrijk na hypothesetoetsing? (NHST stap 5: Inhoudelijke conclusie en effectgrootte bepalen)

vertaalt de statistische bevindingen naar de onderzoeksvraag en de populatie.

78
New cards

Wat zegt de effectgrootte over de populatie? (NHST stap 5: Inhoudelijke conclusie en effectgrootte bepalen)

De effectgrootte laat zien hoe sterk en belangrijk het gevonden effect is voor de populatie.

79
New cards

Nulhypothese (H₀)

De hypothese dat er geen verschil of effect is.

80
New cards

Significantieniveau (α)

De kans om de nulhypothese onterecht te verwerpen, vaak 0.05.

81
New cards

Assumpties

Voorwaarden voor het testen van een hypothese, zoals lineariteit en homoscedasticiteit.

82
New cards

Homogene spreiding (Homoscedasticiteit)

Variabiliteit van residuen is constant over alle waarden van de voorspeller.

83
New cards

R (correlatie)

De relatie tussen voorspelde en echte uitkomsten; 'goedheid' van voorspellingen.

84
New cards

R² (verklaarde variantie)

Het deel van de variantie in de afhankelijke variabele dat door het model wordt verklaard.

85
New cards

RMSE (Root Mean Squared Error)

De gemiddelde fout van het model bij voorspellen, ook standaardschattingsfout.

86
New cards

Richtingscoëfficiënt (slope)

Aantal eenheden dat "Y" verandert als "X" met één eenheid toeneemt.

87
New cards

Multicollineariteit

Sterke samenhang tussen voorspellende variabelen, beïnvloedt schattingsnauwkeurigheid.

88
New cards

Residuen

Verschillen tussen waargenomen en voorspelde waarden.

89
New cards

Toetsingsgrootheid

Waarde die de afwijking van de steekproevenverdeling van de nulhypothese aangeeft.

90
New cards

T-toets

Statistische toets om verschil tussen groepsgemiddelden te bepalen.

91
New cards

Eenzijdige p-waarde

Kans op afwijking van de nulhypothese in één specifieke richting.

92
New cards

Least squares criterium

Methode om de 'best passende' lijn te vinden door de som van gekwadrateerde residuen (\sum e_i^2) te minimaliseren.

93
New cards

JASP

Software voor gegevensanalyse en statistische toetsen.

94
New cards

Effectgrootte

Statistische maat voor de sterkte van een relatie of effect.

95
New cards

Schaalmaat

Meetniveau van variabelen (nominaal, ordinaal, interval, ratio).

96
New cards

Predictor

Onafhankelijke variabele die een afhankelijke variabele voorspelt.

97
New cards

Standaardschattingsfout (Standard Error of the Estimate)

De gemiddelde fout die het model maakt bij voorspellen, ook de gemiddelde schattingsfout. Equivalent aan RMSE.

98
New cards

Welke vragen stel je bij het analyseren van een spreidingsdiagram?

  1. Richting (positief/negatief)? 2. Sterkte (zwak/sterk)? 3. Lineair/kromlijnig? 4. Uitschieters/invloedrijke punten? 5. Vorm/patroon van de puntenwolk?

99
New cards

Hoe bepaal je of een uitschieter te veel invloed heeft in een regressieanalyse?

Analyseer residuen, 'leverage' (punten ver op de X-as) of bereken Cook's Distance.

100
New cards

Wat is het verschil tussen correlatie (R) en de effectiviteit van relatieve voorspelling (R^2) in een regressiemodel?

Correlatie (R) beschrijft de sterkte en richting van lineaire samenhang. R^2 geeft het proportionele deel van de variantie aan dat het model verklaart.