Het glas (glazen)
Le verre
zin in iets hebben (Ik heb zin in een glas wijn).
J'ai envie d'un verre de vin.
lekker
bon
iets + adj. + S (iets lekkers, iets groots)
quelque chose (de bon, de grand)
sterk (>< zwak)
fort (>< faible)
Neemt u me niet kwalijk! (= Excuseer)
Excusez-moi
gezond (>< ongezond)
sain (>< malsain)
bestellen
commander
Ik drink niets sterks
Je ne bois rien de fort.
vliegen
voler
De wolk
Le nuage
zwart
noir
blauw
bleu
geel
jaune
wit
blanc
grijs
gris
paars
mauve
rood
rouge
bruin
brun
beige
beige
roze
rose
groen
vert
oranje
orange
Het spijt me (= sorry)
Je m'excuse.
menen
Être sérieux
vroeger
avant
De baas
Le patron
De keer
La fois
erg + adj. (= zeer + adj.)
très
Tot straks
À bientôt
Tot zo
À plus tard
De verwondering
L'étonnement
uitdrukken
exprimer
De uitdrukking
L'expression
De toer
Le tour
schijnen
briller
De lucht
Le ciel
helder
clair
De kleur
La couleur
houden van
aimer
Ik eet graag vis.
J'aime bien manger du poisson.
Het gras
L'herbe
dun (>< dik)
fin (>< gros)
Het tapijt
Le tapis
Het blad (de bladen - de bladeren)
La feuille (les feuilles de livre - d'un arbre)
De bank
La banque
Nadenken over (Hij denkt over zijn studiekeuze na.)
réfléchir à propos de
Interesse voor iets hebben (Ik heb interesse voor honden.)
Je m'intéresse aux chiens.
knap (= mooi)
beau
gooien (= werpen)
lancer
Het stuk (een stuk brood)
Un morceau
Het boeket
Le bouquet
De duif (duiven)
Le pigeon
Het pad
Le sentier
De bloem
La fleur
romantisch
romantique
De aubergine
L'aubergine
De citroen
Le citron
De roos
La rose
Het bloed
Le sang
dadelijk (= meteen, onmiddellijk, nu)
Tout de suite/immédiatement
De interesse
L'intérêt
De sinaasappel
L'orange
blond
blond
Echt waar! / echt waar?
Si si (c'est vrai) / vraiment ?
aangeven
déclarer
openmaken
ouvrir
De schoen
La chaussure
In orde!
En ordre
De zak
Le sac
De fles
La bouteille
De sigaret
La cigarette
roken
fumer
De paraplu
Le parapluie
De doos
La boîte
Het cadeau (het geschenk)
Le cadeau
De handtas
Le sac à main
De hand
La main
De tas
Le sac
De wekker
Le réveil
De sleutel
La clé
De bril
Les lunettes
Het oog
L'œil
De portemonnee
Le portemonnaie
De agenda
L'agenda / l'ordre du jour
De bom
La bombe
De drug
La drogue
Het verblijf
Le séjour
De brief
La lettre
De dollar
Le dollar
De regenjas
L'imperméable
De jas
Le manteau
De neus
Le nez
De toerist
Le touriste
De trui
Le pull
De vaas
Le vase
De verkoper/ de verkoopster
Le vendeur/la vendeuse
De vis
Le poisson
De zakdoek
Le mouchoir
Het deel
La partie