1/40
Flashcards voor het leren van woordenschat, medische voor- en achtervoegsels, en medische afkortingen.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Casus
Een specifieke situatie of geval dat wordt bestudeerd.
Alternatief
Een andere mogelijkheid of keuze.
Flexibel
Aanpasbaar, buigzaam.
Arbitrair
Willekeurig,
Componenten
Onderdelen, bestanddelen.
Curriculum
Leerplan, lesprogramma.
Efficiënt
Doeltreffend, met zo min mogelijk middelen.
Intrinsieke
Vanuit zichzelf, innerlijk.
Repercussie
Gevolg, terugslag.
Parafraseren
In andere woorden weergeven.
Gescreend
Onderzocht, gecontroleerd.
Relevant
Van belang, belangrijk.
Expliciteren
Verduidelijken, uitleggen.
Rationeel
Redelijk, verstandelijk.
Ad valvas
Aangekondigd op het aanplakbord.
Practicum
Praktische oefening.
Ex cathedra
Vanuit een leerstoel, met gezag.
Objectief
Onpartijdig, feitelijk.
Subjectief
Persoonlijk, vanuit een eigen mening.
Voorvoegsel
Woorddeel dat voor een woord wordt gevoegd om een ander woord te vormen (prefix).
Achtervoegsel
Taalelement dat aan een grondwoord wordt toegevoegd om een nieuw woord te vormen (suffix).
-scopie
Inwendig bekijken, onderzoeken.
-itis
Ontsteking.
-iatrie
Geneeskunde.
-logie
Studie.
-loog
Specialist.
-ist
Specialist.
-pathie
Aandoening, ziektetoestand.
-grafie
Schrijven, aantekenen
-metrie
Meting.
-geen
Veroorzakend, voortkomend uit, stof die produceert.
-tomie
Insnede, snede, segment, insnijding, chirurgische opening.
-plegie
Verlamming van grotere lichaamsdelen.
CVA
Cerebrovasculair accident (beroerte).
MS
Multiple sclerose.
ICF
International Classification of Functioning.
WHO
World Health Organization.
VSTO
Vertraagde spraak- en taalontwikkeling.
ASS
Autismespectrumstoornis.
DCD
Developmental Coordination Disorder.
ADHD
Attention Deficit Hyperactivity Disorder.