1/42
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Cultureel goed
Dragen symbolische boodschappen over aan de mediaconsument en worden doorgaans beschouwd als culturele goederen.
Commercieel, artistiek en esthetisch
Media zijn niet alleen commercieel, maar ook artistiek en esthetisch van aard.
Nieuws
Informatieve bron.
Publiek belang
Media dienen het publiek belang vanwege hun culturele en democratische aard.
Economische irrationaliteit
Media worden gekenmerkt door een hoge mate van economische irrationaliteit.
Subsidies
Worden gegeven om marktfalen te corrigeren en financiële risico’s te verkleinen.
Publiek goed
Niet-rivaliserend en niet-uitsluitbaar; consumptie door één persoon vermindert de beschikbaarheid voor anderen niet.
Niet-rivaliserend (N-R)
De consumptie van een mediaproduct vermindert niet als het aantal consumenten toeneemt.
Niet-uitsluitbaar (N-U)
Ook zonder te betalen kunnen anderen meekijken.
Clubgoed
Niet-rivaliserend maar wel uitsluitbaar; je kan niet kijken zonder te betalen.
Indirecte prijsrelatie
Media verdienen via advertenties, niet rechtstreeks van de consument.
Tweezijdige markt
Content wordt aangeboden aan publiek om hun aandacht aan adverteerders te verkopen.
Duaal product
Mediaproducten worden verkocht aan zowel publiek als adverteerders/doelgroepen.
Aandacht
Mediabedrijven proberen aandacht van consument te trekken en vast te houden.
Ervaringsgoederen
Je moet ze eerst consumeren om hun kwaliteit te beoordelen.
Risicovol
Pas na consumptie weet je of het product goed is; moeilijk voorspelbaar.
Nobody really knows-principe
Je weet nooit hoe het publiek gaat reageren op mediaproducten.
Niet-fysiek
Media hebben een immaterieel karakter; digitaal makkelijk te verspreiden.
Digitale piraterij
Media zijn kwetsbaar voor illegale digitale verspreiding.
Aparte kostenstructuur
Media hebben hoge vaste kosten, maar lage marginale kosten.
Vaste kosten
Kosten die niet veranderen bij meer of minder consumptie.
Marginale kosten
Extra kosten voor het produceren van één extra product.
Oligopolie
Markt met beperkt aantal aanbieders; kapitaalintensief.
Concurrentie
Veel aanbieders strijden om aandacht en geld van het publiek.
Schaarste
Middelen zijn beperkt, wat leidt tot keuzes en efficiënt gebruik.
Mediaeconomie
Onderzoekt hoe mediabedrijven schaarse middelen efficiënt inzetten.
Productiefactoren
Middelen nodig voor productie van goederen en diensten.
Arbeid
Veel mensen nodig in mediasector (‘people business’).
Grondstoffen
(Im)materiële middelen om mediaproducten te maken.
Kapitaal
Geld dat nodig is om in arbeid en grondstoffen te investeren.
Vraag en aanbod
Wisselwerking tussen consumenten en aanbieders die prijs bepaalt.
Micro-economie
Analyse van vraag en aanbod bij individuele actoren.
Macro-economie
Studie van het volledige economische systeem.
Neoklassieke theorie
Gaat uit van winstmaximalisatie en kosten-batenanalyse.
Winstmaximalisatie
Doel van bedrijven om zoveel mogelijk winst te maken.
Kosten-batenanalyse
Afwegen van voordelen en nadelen van keuzes.
Opportuniteitskosten
Als je voor iets kiest, laat je iets anders liggen.
Marktfalen
Wanneer de markt geen efficiënte of eerlijke uitkomst biedt.
Overheidsfalen
Wanneer overheidsingrijpen zelf tot inefficiëntie leidt.
Transactiekosten theorie
Kosten die ontstaan bij het uitvoeren van een transactie.
Coördinatiekosten
Kosten om het werk te organiseren, zoals lonen en communicatie.
Agency theorie
Bestudeert relatie tussen eigenaars en managers van een bedrijf.
Principaal-agentprobleem
Opdrachtgever kan agent niet volledig controleren; belangen kunnen verschillen.