Onregelmatige Werkwoorden

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/207

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

208 Terms

1
New cards

aanbieden (to offer)

bood / boden aan - aangeboden

2
New cards

aandoen (to put on)

deed / deden aan - aangedaan

3
New cards

aankijken (to look at)

keek / keken aan - aangekeken

4
New cards

aankomen (to arrive)

kwam / kwamen aan - zijn aangekomen

5
New cards

aannemen (to accept)

nam / namen aan - aangenomen

6
New cards

aansluiten (to connect)

sloot / sloten aan - aangesloten

7
New cards

aantrekken (to put on / attract)

trok / trokken aan - aangetrokken

8
New cards

aanvragen (to request)

vroeg / vroegen aan - aangevraagd

9
New cards

aanwijzen (to point out)

wees / wezen aan - aangewezen

10
New cards

aanzien (to look at, consider)

zag / zagen aan - aangezien

11
New cards

achterblijven (to stay behind)

bleef / bleven achter - zijn achtergebleven

12
New cards

afhangen (to depend)

hing / hingen af - afgehangen

13
New cards

afkomen (to come off)

kwam / kwamen af - zijn afgekomen

14
New cards

aflopen (to end, expire)

liep / liepen af - zijn afgelopen

15
New cards

afnemen (to decrease / take off)

nam / namen af - afgenomen

16
New cards

afsluiten (to close, conclude)

sloot / sloten af - afgesloten

17
New cards

bedenken (to think up)

bedacht / bedachten - bedacht

18
New cards

bedragen (to amount to)

bedroeg / bedroegen - bedragen

19
New cards

beginnen (to begin)

begon / begonnen - zijn begonnen

20
New cards

begrijpen (to understand)

begreep / begrepen - begrepen

21
New cards

behouden (to keep, retain)

behield / behielden - behouden

22
New cards

bekijken (to look at, examine)

bekeek / bekeken - bekeken

23
New cards

beschrijven (to describe)

beschreef / beschreven - beschreven

24
New cards

besluiten (to decide)

besloot / besloten - besloten

25
New cards

bespreken (to discuss)

besprak / bespraken - besproken

26
New cards

bestaan (to exist)

bestond / bestonden - bestaan

27
New cards

betreffen (to concern)

betrof / betroffen - betroffen

28
New cards

betrekken (to involve)

betrok / betrokken - betrokken

29
New cards

bevallen (to please / give birth)

beviel / bevielen - zijn bevallen

30
New cards

bevinden (to be located / find oneself)

bevond / bevonden - bevonden

31
New cards

bewegen (to move)

bewoog / bewogen - bewogen

32
New cards

bewijzen (to prove)

bewees / bewezen - bewezen

33
New cards

bezitten (to possess)

bezat / bezaten - bezeten

34
New cards

bezoeken (to visit)

bezocht / bezochten - bezocht

35
New cards

bidden (to pray)

bad / baden - gebeden

36
New cards

binden (to bind)

bond / bonden - gebonden

37
New cards

blijken (to turn out, appear)

bleek / bleken - zijn gebleken

38
New cards

blijven (to stay)

bleef / bleven - zijn gebleven

39
New cards

breken (to break)

brak / braken - gebroken

40
New cards

brengen (to bring)

bracht / brachten - gebracht

41
New cards

buigen (to bend)

boog / bogen - gebogen

42
New cards

deelnemen (to participate)

nam / namen deel - deelgenomen

43
New cards

denken (to think)

dacht / dachten - gedacht

44
New cards

doen (to do)

deed / deden - gedaan

45
New cards

doorbrengen (to spend [time])

bracht / brachten door - doorgebracht

46
New cards

doordringen (to penetrate)

drong / drongen door - zijn doorgedrongen

47
New cards

doorgaan (to continue)

ging / gingen door - zijn doorgegaan

48
New cards

doorlopen (to walk through / continue)

liep / liepen door - doorgelopen

49
New cards

dragen (to carry / wear)

droeg / droegen - gedragen

50
New cards

drijven (to float / drive)

dreef / dreven - hebben/zijn gedreven

51
New cards

dringen (to push)

drong / drongen - zijn gedrongen

52
New cards

drinken (to drink)

dronk / dronken - gedronken

53
New cards

dwingen (to force)

dwong / dwongen - gedwongen

54
New cards

ervaren (to experience)

ervoer / ervoeren - ervaren

55
New cards

eten (to eat)

at / aten - gegeten

56
New cards

gaan (to go)

ging / gingen - zijn gegaan

57
New cards

gelden (to apply / be valid)

gold / golden - gegolden

58
New cards

genieten (to enjoy)

genoot / genoten - genoten

59
New cards

geven (to give)

gaf / gaven - gegeven

60
New cards

glijden (to slide)

gleed / gleden - hebben/zijn gegleden

61
New cards

glimmen (to shine / gleam)

glom / glommen - geglommen

62
New cards

grijpen (to grab)

greep / grepen - gegrepen

63
New cards

hangen (to hang)

hing / hingen - gehangen

64
New cards

hebben (to have)

had / hadden - gehad

65
New cards

helpen (to help)

hielp / hielpen - geholpen

66
New cards

houden (to hold / keep)

hield / hielden - gehouden

67
New cards

inhouden (to contain)

hield / hielden in - ingehouden

68
New cards

ingaan (to enter / begin)

ging / gingen in - zijn ingegaan

69
New cards

innemen (to take in / occupy)

nam / namen in - ingenomen

70
New cards

inzien (to realize / see into)

zag / zagen in - ingezien

71
New cards

kiezen (to choose)

koos / kozen - gekozen

72
New cards

kijken (to look)

keek / keken - gekeken

73
New cards

klimmen (to climb)

klom / klommen - hebben/zijn geklommen

74
New cards

klinken (to sound)

klonk / klonken - geklonken

75
New cards

komen (to come)

kwam / kwamen - zijn gekomen

76
New cards

kopen (to buy)

kocht / kochten - gekocht

77
New cards

krijgen (to get)

kreeg / kregen - gekregen

78
New cards

kunnen (can / to be able to)

kon / konden - gekund

79
New cards

laten (to let / leave)

liet / lieten - gelaten

80
New cards

lezen (to read)

las / lazen - gelezen

81
New cards

liegen (to lie)

loog / logen - gelogen

82
New cards

liggen (to lie [down])

lag / lagen - gelegen

83
New cards

lijden (to suffer)

leed / leden - geleden

84
New cards

lijken (to seem)

leek / leken - geleken

85
New cards

lopen (to walk)

liep / liepen - hebben/zijn gelopen

86
New cards

meebrengen (to bring along)

bracht / brachten mee - meegebracht

87
New cards

meedoen (to participate / join in)

deed / deden mee - meegedaan

88
New cards

meegaan (to go along)

ging / gingen mee - zijn meegegaan

89
New cards

meevallen (to turn out better than expected)

viel / vielen mee - zijn meegevallen

90
New cards

moeten (must / to have to)

moest / moesten - gemoeten

91
New cards

mogen (may / to be allowed to)

mocht / mochten - gemogen

92
New cards

nadenken (to think over)

dacht / dachten na - nagedacht

93
New cards

nemen (to take)

nam / namen - genomen

94
New cards

omdraaien (to turn around)

draaide / draaiden om - omgedraaid

95
New cards

omgaan (to deal with / hang out)

ging / gingen om - zijn omgegaan

96
New cards

omkeren (to reverse / turn back)

keerde / keerden om - omgekeerd

97
New cards

onderzoeken (to investigate)

onderzocht / onderzochten - onderzocht

98
New cards

ontbreken (to be missing)

ontbrak / ontbraken - ontbroken

99
New cards

onthouden (to remember)

onthield / onthielden - onthouden

100
New cards

ontstaan (to originate)

ontstond / ontstonden - zijn ontstaan