Ausblick L4

etw. anhaben (hatte an, angehabt)

iets aanhebben

etw. anprobieren

iets passen

auffallen (fällt auf) (fiel auf, ist aufgefallen)

opvallen

auswandern

emigreren

jdn. beeindrucken

indruk maken op iemand

etw./jdn. beurteilen

iets/iemand beoordelen

etw. bügeln

iets strijken

sich distanzieren von (Dat.)

zich distantiëren van

etw. erkennen (erkannte, erkannt)

iets herkennen

etw. färben

iets verven, kleuren

jdn. faszinieren

iemand fascineren

sich genieren

zich generen

jobben

werken

sich kämmen

(haar) kammen

sich kümmern um (Akk.)

zorgen voor, zich bekommeren om

nachdenken über (Akk.) (dachte nach, nachgedacht)

nadenken over

etw. verbrennen (verbrannte, verbrannt)

iets verbranden

etw. vergleichen (verglich, verglichen)

iets vergelijken

etw. verlassen (verließ, verlassen)

iets verlaten

sich verstecken

zich verstoppen

etw. wegschneiden (schnitt weg, weggeschnitten)

iets wegsnijden, wegknippen

etw. zugeben (gab zu, zugegeben)

iets toegeven

der Absatz, -sätze

de alinea, de hak

das Auftreten

het optreden

das Äußere

het uiterlijk

der Baumwollstoff, -e

de/het katoen

der Dressman, -men

de mannequin

die Entstehung

het ontstaan

die Größe, -n

de maat, de grootte

der Händler, -

de handelaar, de dealer

die Haut, Häute

de huid

die Hilfsbereitschaft

de hulpvaardigheid

das Lächeln

de glimlach

das Jahrhundert, -e

de eeuw

der Konkurrenzdruck

de concurrentiedruk

die Kundin, -nen

de klant (v)

das Muskelpaket, -e

de spierbal, de spierbundel

die Person, -en

de persoon

die Persönlichkeit, -en

de persoonlijkheid

der Pferdeschwanz, -schwänze

de (paarden)staart

der Pickel, -

de puist

der Rat(schlag), (-schläge)

het advies

der Reißverschluss, -verschlüsse

de ritssluiting

das Schaufenster, -

de etalage

der Schneider, -

de kleermaker

die Schönheit

de schoonheid

das Selbstbewusstsein

het zelfbewustzijn

das Selbstwertgefühl

het gevoel van eigenwaarde

der Stiefel, -

de laars

der Traumberuf, -e

het droomberoep

die Verabredung, -en

de date, de afspraak

das Verhalten

het gedrag

der Zahn, Zähne

de tand

auffallend

opvallend

auffällig

opvallend, opzichtig

ausdrucksvoll

expressief

ausgefallen

ongewoon, zeldzaam

bequem

gemakkelijk, gemakzuchtig

dreckig

smerig, vies

draußen

buiten

eingebildet

ijdel, ingebeeld

eng

nauw, krap

erstaunt

verbaasd

faltenlos

zonder rimpels

faszinierend

fascinerend

geschminkt

geschminkt, opgemaakt

gestreift

gestreept

hässlich

lelijk

hilfsbereit

hulpvaardig

kräftig

fors, sterk

nützlich

nuttig

regelmäßig

regelmatig

reich

rijk

sauber

schoon

skeptisch

sceptisch

spitz

spits, puntig

strahlend

stralend, schitterend

süß

zoet, schattig

sympathisch

sympathiek

unbedingt

absoluut, beslist

ungepflegt

onverzorgd

unterwegs

onderweg

verkrampft

verkrampt

wählerisch

kieskeurig

weit

ver, ruim

wochenlang

wekenlang

zufällig

toevallig

zufrieden

tevreden

anhand + Gen.

aan de hand van

es ist die Art, wie ...

het is de manier waarop ...

gut drauf sein

goed gehumeurd zijn

das ist mir egal

het maakt mij niet uit

je ..., desto ...

hoe ... hoe, hoe ... des te

es klappt

het lukt

sich etw. klarmachen

iets duidelijk maken (voor zichzelf)

sich etw. leisten können

zich iets kunnen veroorloven

Liebeskummer haben

liefdesverdriet hebben

es lohnt sich

het is de moeite waard

mit der Mode gehen

met de tijd meegaan

unter Stress stehen

gestrest zijn