Dutch Vocab
Studied by 2 people
Call Kai
Learn
Practice Test
Spaced Repetition
Match
Flashcards
Knowt Play1/248
There's no tags or description
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
249 Terms
de leerling
the student
de cursist
the student
Hoe zeg je___?
How do you say___?
mooi
Beautiful
Een
A
Schoon
Clean
Één
One
de groep
the group
de pen
the pen
het potlood
the pencil
het boek
book
de map
the folder
het papier
the paper
de gum
the eraser
de liniaal
the ruler
Hoeveel?
How much?
de schaar
the scissors
het schoolgebouw
the school building
Wat betekent dit woord?
What does this word mean?
het lokaal
the room
de sportzaal
the gym
de gymzaal
the gymnasium
de muur
the wall
het raam
the window
de vloer
the floor
het plafond
the ceiling
de deur
the door
de lamp
the lamp
de stoel
the chair
de tafel
the table
de kast
the closet
de wc
the toilet
het wc-papier
the toilet paper
de wastafel
the sink
de gang
the hallway
de kapstok
the coat rack
de keuken
the kitchen
de verwarming
the heater/heating
de vensterbank
the windowsill
de sleutel
the key
de schooltas
the school bag
het bureau
the desk
de bureaustoel
the office chair
het kantoor
the office
de klok
the clock
de agenda
agenda, calendar
het bord
the board
de stift
the marker
de slijper
the sharpener/grinder
de plakstift
the glue stick
de lijm
the glue
het plakband
the tape
de toets
the test
de computer
the computer
de prullenbak
the trash bin
het stopcontact
the socket
de schakelaar
the switch
de lichtknop
the light switch
de fooi
tip
bon
receipt
ik heb geen bon nodig
I don't need a receipt
balie
front desk
___ verdieping
___ floor
wasservice
laundry service
de sleutel (kaart)
key (card)
incheckin
check in
de handdoek
the towel
aanwezig
hair dryer
het strijkizer
the iron
niet storen
do not disturb
de rekening
the bill
geen dank
you're welcome
kussen
pillow
waterkoker
kettle
koffiezetapparaat
coffee maker
ontbijt
breakfast
tandenborstel/pasta
toothbrush/paste
betalen
pay
onder welke naam?
under what name?
wilt u van tevoren betalen?
do you want to pay in advance?
u heeft en __ kamer gereserverd
you booked a __ room
welke achternaam heft u bij de boeking opgegeven?
which surname did you give while booking?
zijn
be, was/were, been
hebben
to have
doen
to do
gaan
to go
zeggen
to say
maken
make
krijgen
to get, receive
komen
to come
weten
to know (facts)
zien
to see
denken
to think
nemen
to take
geven
to give
vinden
to find/think (opinion)
vertellen
to tell
werken
to work
voelen
to feel