1/60
Flashcards based on lecture notes covering public relations, branding, human capital, motivation, stress, group dynamics, conflict management, and factors influencing organizational behavior.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Branding
Het vermelden van een merknaam, bedrijfsnaam of logo om bekendheid te vergroten en brand value op te bouwen.
Merchandising
Een vorm van branding waarbij fysieke producten worden voorzien van een logo.
Brandmanagement
Activiteiten rondom branding om de perceptie van een merk te beïnvloeden.
Corporate branding
Een type branding gericht op het imago van het bedrijf als geheel.
Internal branding
Een type branding gericht op de waarden intern uitdragen.
Employer branding
Een type branding gericht op het aantrekken van potentiele werknemers.
External branding
Een type branding gericht op de waarden extern uitdragen.
Online/ offline branding
Een type branding gericht op online of offline toepassingen.
Product + service branding
Een type branding gericht op de branding van een product of service.
Personal branding
Een type branding gericht op het merk van een persoon.
Menselijk kapitaal
De competenties, kennis en vaardigheden van mensen die economische waarde kunnen produceren.
Motivatie
Inwendige bereidheid van een persoon om bepaalde handelingen te verrichten.
Werkintrensieke motivatie
Motivatie die betrekking heeft op het werk zelf, waarbij het werk een uitdaging is.
Werkextrensieke motivatie
Motivatie die betrekking heeft op zaken rondom het werk, waarbij werken een middel is.
Verwachtingstheorie van Vroom
Theorie die stelt dat mensen rationele besluitvormers zijn die kosten en baten analyseren bij het motiveren.
Billijkheidstheorie van Adams
Theorie die stelt dat een relatie het meest bevredigd is als de verhouding tussen opbrengsten en bijdragen voor beide partners hetzelfde is.
Taakverrijking
Elementen van kwalitatief hoger niveau toevoegen aan een taak.
Taakverruiming
Elementen van kwalitatief gelijk niveau toevoegen aan een taak.
Taakroulatie
Werknemers wisselen onderling taken uit.
Doelentheorie
Hoge doelstellingen stellen om werknemers te motiveren.
Emotionele overbelasting
Zorgen en problemen meenemen vanuit het privéleven.
Fysieke overbelasting
Vermoeidheid na een drukke en inspannende dag.
Attitude- en gedragsoverbelasting
Opvattingen en gedragingen in het privéleven gerelateerd aan ervaringen als werknemer.
Existentiële overbelasting
Ontevredenheid met de baan, die psychische problemen kan veroorzaken.
Stress (als toestand)
Psychologische en lichamelijke situatie die ontstaat wanneer aan eisen wordt gesteld waaraan men niet kan voldoen.
Stress (als proces)
Lichamelijke, psychologische en sociale veranderingen die samenhangen met een stresstoestand.
Assertiviteit
Voor jezelf opkomen, maar ook rekening houden met de ander.
Burn-out
Een specifieke vorm van stress gekenmerkt door emotionele uitputting, depersonalisatie en afnemende competentie.
Emotionele uitputting
Verlies van energie en het gevoel dat emotionele reserves uitgeput zijn.
Depersonalisatie
Mensen voelen zich als object beschouwd en niet als individu.
Bore-out
Situatie waarbij een persoon te lang in een comfortzone zit en geen uitdaging heeft.
Job-Demand-Controlmodel van Kasarek
Model dat de relatie tussen werklast en regelruimte uitlegt, belangrijk voor het begrijpen van stress en burn-out.
Formele groep
Groep met een plek binnen de structuur van de organisatie.
Informele groep
Groep buiten de structuur van de organisatie, gebaseerd op vriendschap of gemeenschappelijke interesses.
Horizontale groep
Groepsleden afkomstig van hetzelfde hiërarchische niveau uit de organisatie.
Verticale groep
Groepsleden afkomstig van verschillende hiërarchische niveaus binnen de organisatie.
Virtuele teams
Teams die via moderne ICT-technologie samenwerken zonder fysieke ontmoetingen.
Zelfsturende teams
Groep werknemers die zelf verantwoordelijkheid draagt voor activiteiten.
Meeliftgedrag
De inspanningen en bijdragen van groepsleden verminderen naarmate de groep groter wordt.
Groepscohesie
Samenhang binnen een groep, belangrijk voor het goed functioneren van de groep.
Groupthink
Neiging van groepen om beoordelingsvermogen te verliezen, waarbij groepsleden minder kritisch naar elkaar zijn.
Groepsnormen
Ongeschreven regels die bepalend zijn voor het groepsgedrag binnen een groep.
Groepsstatus
Formeel/informeel prestigeniveau, positie of rangorde binnen een groep.
Groepsmanagement
Groepen zodanig samenstellen en taken afbakenen en verdelen dat resultaten optimaal zijn.
Conflict
Ontstaat wanneer twee of meerdere partijen botsende belangen, behoeften, doelen of waarden ervaren.
Taakconflicten
Conflicten over de inhoud van het werk.
Relationele conflicten
Conflicten over de onderlinge relatie, botsingen in persoonlijkheid, gedrag of communicatie.
Procesconflicten
Conflicten over de manier waarop taken worden uitgevoerd.
Intergroepsconflicten
Conflicten tussen afdelingen of teams.
Latente conflicten
Conflicten die onder de oppervlakte leven, vaak onuitgesproken.
Dramadriehoek van Karpman
Model dat de rollen van slachtoffer, aanklager en redder in een conflict beschrijft.
Bemiddeling
Een onafhankelijke derde begeleidt het gesprek tussen partijen om communicatie te herstellen.
Referentiegroepen
Groepen waarop mensen zich richten (vrouwen, mannen,..).
Sociale rol
Bekendheden, politie, enzovoort.
Status
Positie, prestige, macht, kapitaal, ministers, enzovoort.
Marketingcommunicatie
Ondersteuning van de verkoop van producten, diensten en merken.
Marketingmix
Geheel van marketinginstrumenten, de 4 P's: Product, Prijs, Plaats, Promotie.
De dienstenmarketing
De marketingmix uitgebreid met 3 extra p’s: - People - Process - Physical evidence
Communicatiemix
Lijst van alle bestaande communicatiemiddelen van je organisatie .
Huidige communicatiemix
De stakeholders vd org tegenover de huidige communicatiemix
Analyseren+interpreteren van communicatie- instrumenten
Probeert organisatie het keuzegedrag van diverse stakeholders -> + te beïnvloeden