Défi 4 Mission 1

l’argent

geld

un budget

een budget

un caddie

een winkelcar

une calculatrice

een rekenmachine

une carte de crédit

een kredietkaart

une carte de fidélité

een getrouwheidskaart

le circuit court

de korte keten

un conditionnement/ emballage

een verpakking

la date limite de consommation

de vervaldatum

une enseigne

een winkelketen

le gaspillage

de verspilling

une idée reçue

een vooroordeel

l’inflation

de inflatie

un intermédiaire

een tussenpersoon

la marge

de marge

un montant

een bedrag

un panier de courses

een boodschappenmand

un producteur

een producent

un produit

een product

une réduction

een korting

abordable

betaalbaar

avisé, avisée

voorzichtig

économe

zuinig

fidèle

trouw

habituel, habituelle

gewoonlijk

infidèle

ontrouw

liquide

vloeibaar, cash

opportuniste

opportunistisch

périmé, périmée

vervallen

superflu, superflue

overbodig

bénéficier de

genieten van

congeler

bevriezen

économiser (sur)

bezuinigen (op)

lésiner sur

bezuinigen op

opter pour

kiezen voor

optimiser

verbeteren

privilégier

bevoorrechten

réduire

verminderen

rembourser

teruggeven

repérer

opsporen

s’approvisionner

zich voorzien van

se munir de

zich bevoorraden

se rabattre sur

terugvallen op

substituer à

vervangen door

désormais

voortaan, nu

par ailleurs

trouwens

voire

(en) zelfs

en deux mots

kortom

faire des courses (économiques)

boodschappen doen