1/29
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Hoe beïnvloedt Van Koetsvelds beroep zijn visie op idiotisme en onderwijs?
Van Koetsveld ziet een combinatie van sociale en goddelijke verantwoordelijkheid in zijn werk.
In de 19e eeuw is niets los te zien van het goddelijke, ook niet de wetenschap.
Als predikant met herderlijke macht verbindt hij religie (geloof) met rede (wetenschap).
Hij stelt dat het goddelijk inzicht boven medische kennis staat.
Hoe beïnvloedt Van Koetsvelds religieuze beroep zijn visie op innerlijke ontwikkeling en onderwijs?
Van Koetsveld combineert geloof en sociale betrokkenheid in zijn werk als dominee.
Hij ziet religieus onderwijs als meer dan kennisoverdracht – het gaat ook om zielzorg en innerlijke rust.
Identiteit en zingeving komen voort uit het innerlijk van de mens en de sociale context, niet alleen uit goddelijke wetten.
Hij sluit aan bij de pedagogische visie dat onderwijs een persoonlijke band en innerlijke groei vereist.
Hoe veranderde de verhouding tussen het redelijke en het goddelijke na de Grondwet van 1848?
Grondwet van 1848 scheidt staat en kerk en beperkt vorstelijke macht.
Vorst ontleent macht niet meer aan het goddelijke, maar heeft verantwoordelijkheid naar burgers.
Burgers krijgen meer autonomie en soevereiniteit.
Dit leidt tot een nieuwe kijk op godsdienst en geloofsbeleving, met nadruk op rede en persoonlijke overtuiging.
Ontwikkeling van een innerlijke godsdienst als persoonlijke ervaring.
Welke verandering vond plaats in de rol van het goddelijke en de macht in de negentiende eeuw?
Interesse in het goddelijke innerlijk leidt tot een nieuw sociaal domein met meer burgerinitiatieven.
Rol van familie, gezin en kerk verandert door opkomst burgermaatschappij.
In de Idiotenschool verschuift de macht van herderlijke (goddelijke) naar zorgende macht.
Focus gaat van redden van de ziel na de dood naar individueel welzijn en maatschappelijk belang.
De verschuiving van zendingswerk naar innerlijke sociale zorg
In de 19e eeuw ontstaan organisaties voor ‘inwendige zending’.
Wereldse zending richtte zich eerst op zendingswerk buiten Europa.
Focus verschuift naar het goddelijke in de innerlijke leefwereld van Nederlanders.
Zendelingen proberen maatschappelijke en morele functie van het goddelijke te hervormen.
Van Koetsveld ziet zijn werk met achterblijvende kinderen als christelijke filantropie.
Zending verandert van geloofsverspreiding naar sociale zorg gericht op het individu.
Heldring en het Réveil: geloof als middel tegen armoede en alcoholmisbruik
Heldring start in 1840 een welzijnsproject voor arme plattelandsbewoners
Richt zich op persoonlijke geloofsbeleving als oplossing voor sociale problemen
Kritiek op bestaande liefdadigheid: te veel focus op werk en scholing, te weinig op geloof
Lid van christelijke opwekkingsbeweging Réveil, reist internationaal met evangelisten
Geïnspireerd door Duitse hervormers Wichern (jongensopvoeding) en Fliedner (diaconessenhuizen)
Heldring: inwendige zending en sociale hervorming via geloof
Richt opvanginstellingen op, o.a. tehuis voor vrouwen uit prostitutie (1848)
Vergelijkt strijd tegen slavernij met strijd tegen prostitutie als aantasting van het goddelijke
Focus op innerlijke beleving van het goddelijke en persoonlijke hervorming
Pleit voor inwendige zending als middel voor verbetering van individu en samenleving
Van Koetsveld: Mededogen en innerlijke waardigheid in hulpverlening aan vrouwen
Richt opvanghuis op voor meisjes die uit prostitutie zijn ontsnapt
Legt nadruk op innerlijke leefwereld en persoonlijke waardigheid, niet op straf
Pleit voor inleving en medeleven in plaats van controle
Steunt Heldrings initiatieven en zit in commissie voor berouwvolle vrouwen
Voorganger in diensten voor ziekenhuispatiënten met geslachtsziekten
Van Koetsveld: onafhankelijke denker tussen religieuze stromingen
Geïnteresseerd in Réveil en Heldring, maar voelt zich niet verbonden
Streeft naar autonomie en vrijheid van denken
Neigt naar de vooruitstrevende Groninger Richting, minder strenge geloofsleer
Werk wordt gewaardeerd in Groningen
Ontvangt in 1864 een eredoctoraat aan de Groningse Universiteit
Petrus Hofstede de Groot en de Groninger Richting: sociale zorg vanuit verlicht protestantisme
Hoogleraar theologie en predikant, invloedrijke figuur in Groninger Godgeleerd Gezelschap
Richt in 1838 vrouwvereniging op voor arbeidsparticipatie en welstand van lagere klassen
Initiatieven voor vrouwen uit gevangenis en zedelijke verwaarloosden
Geïnspireerd door inwendige zending van Fliedner, Wichern en diaconessen
Bezoekt in 1848 Heldrings meisjesinrichting
In 1854 pamflet over evangelisatie door vrouwen aan Elise van Calcar
Kernthema’s: verhouding tussen goddelijke, innerlijke wereld en inwendige zending
De Groninger Richting: nadruk op het innerlijke leven en gevoelspedagogiek in onderwijs
Groeiend belang van het innerlijke leven bij onderwijs en pedagogiek
Verband gelegd tussen innerlijk leven en didactische inzichten
Brugsma (hoofd Groningse kweekschool) benadrukt begrip van innerlijke leefwereld van kinderen
Pedagogiek richt zich ook op kinderpsyche, niet alleen op cognitieve ontwikkeling
Focus op rol van onderwijzer in ontwikkelen van ‘gevoelspedagogiek’
Vraag: hoe wordt rekening gehouden met innerlijk van normale en speciale kinderen?
De relatie tussen rede en idiotisme: idiotie als zielloosheid en belemmerde menselijke ontwikkeling.
Van Koetsveld onderzoekt verband tussen ziel en rede, en tussen lichamelijke en zielsziekte.
Idiotie wordt gezien als zielloosheid, niet als geestelijke ziekte (net als Kant).
Vraag: wat gebeurt er in de innerlijke wereld van de idioot?
Dieren hebben instincten (bezieling), idioten lijken dat niet te hebben.
Idiotie als syndroom door belemmering in ontwaking van menselijke vermogens.
Idioten zijn mensen met gebreken, vaak zichtbaar in lichamelijke afwijkingen zoals een misvormde schedel.
Ze leven vooral vanuit instinct, zonder rede.
Waarom wil Van Koetsveld meer kennis over idiotisme verspreiden?
Idiotisme bevond zich in een grijs gebied tussen geneeskunde en opvoeding.
Idiote kinderen kregen daardoor nauwelijks aandacht.
Van Koetsveld deed literair onderzoek om artsen en pedagogen te betrekken.
Meer kennis moest maatschappelijke betrokkenheid en donaties stimuleren.
Doel: bewustwording en steun voor de Idiotenschool creëren.
Hoe definieert Van Koetsveld idiotisme en wat is zijn wetenschappelijke inspiratiebron?
Idiotisme = aangeboren geestelijke toestand met onbewustheid en gebrekkige waarneming.
Fysieke kenmerken: levenloze blik, wilde/spierbewegingen, slappe ledematen.
Idioten missen zowel rede als dierlijke compenserende instincten → afhankelijkheid.
Van Koetsveld baseert zich op zoöloog Jan van der Hoeven (en diens bron Eschricht).
Idiotisme ligt tussen toestand en ziekte in; hersenafwijkingen beperken genezing.
Hoe verenigt Van Koetsveld natuurwetenschap en geloof in zijn visie op idiotisme?
Eerste adviseurs: deskundigen in natuurlijke historie (schedel/hersenen ↔ ziel).
Inspiratie: Zwitserse instelling met kinderen met mentale én fysieke beperkingen.
Historische context: eind 18e eeuw → wetenschappelijk onderzoek naar cretins.
Combinatie van religieuze filantropie (goddelijk) en wetenschappelijke kennis (redelijk).
Van Koetsveld wil idiotisme benaderen via natuurstudie, zoals bijbelstudie door geestelijken.
Hoe beïnvloeden negentiende-eeuwse wetenschap en antropologie het denken over idiotisme en menselijk verschil?
In de ladder van het leven staat de mens boven het dier; binnen de mensheid worden ook hiërarchieën aangebracht.
Tulp en Van der Hoeven gebruiken schedelvormen en gelaatshoeken om mensen in te delen.
Fysische antropologie onderzoekt verschillen tussen menselijke ‘rassen’.
Theorie van Camper: scherpe gelaatshoek bij Afrikaanse stammen → meer gelijkenis met apen.
Van Koetsveld volgt lessen bij Van der Hoeven, die stelt dat Afrikanen gemiddeld een kleinere herseninhoud hebben dan Europeanen — maar relativeert dit.
Schedelonderzoek vormt de basis voor vroege rassentheorieën en beïnvloedt het denken over idiotisme.
Publieke fascinatie voor afwijkingen: idiotisme tussen wetenschap en spektakel
Halverwege de 19e eeuw groeit de publieke interesse voor mensen met lichamelijke/mentale afwijkingen.
Afwijkende schedelvormen worden niet alleen wetenschappelijk, maar ook sensationeel uitgebuit.
Personen zoals de ‘Azteken-kinderen’ worden tentoongesteld vanwege kleine schedels en beperkte hersenfunctie.
Sensatieverhalen versterken publieke aantrekkingskracht.
Na Darwins evolutietheorie (1858) worden zulke mensen gezien als "ontbrekende schakel" tussen mens en aap.
Ze worden geassocieerd met idiotisme en dwerggroei.
Schedelleer als venster op het innerlijk
Begin 19e eeuw groeit interesse in schedelvorm en afwijkingen.
Wetenschapper Franz Gall ontwikkelt de schedelleer (frenologie): specifieke hersendelen bepalen mentale/fysieke functies.
Vorm van schedel (cranium) zou inzicht geven in gedrag en persoonlijkheid.
Theorie kreeg bekendheid door Gall’s Europese lezingen, in NL sinds 1804 via arts Vrolik.
Schedelleer werd gekoppeld aan Camper’s gelaatshoektheorie voor inzicht in identiteit.
Veel scepsis: methode gebaseerd op aannames, kritiek op Gall als materialistisch/atheïstisch.
Toch ook steun: Prinses Sophie en Schroeder van der Kolk verwijzen positief naar frenologie.
Frenologie blijft invloedrijk
Ondanks wetenschappelijke kritiek bleef de frenologie in de jaren 1850-1860 belangrijk.
De gedachte dat schedel- en gelaatsmetingen toegang geven tot de innerlijke mens bleef breed geaccepteerd.
Frenologie behield invloed in de wetenschappelijke en maatschappelijke benadering van het menselijke innerlijk.
Frenologie en het geloof in maakbaarheid
Frenologen gebruiken schedelonderzoek om het karakter en psyche te begrijpen.
Overeenkomsten tussen mens en dier suggereren een natuurlijke hiërarchie in ontwikkeling.
Ontstaat het idee dat ontwikkeling een proces van vooruitgang is.
Frenologie stimuleert het geloof dat mensen vormbaar zijn via onderwijs, opvoeding en omgeving.
Schedelafwijkingen en verstandelijke beperkingen
Vrolik onderzoekt schedel van jongetje met kegelachtig hoofd en verstandelijke beperking.
Schedel werd beschreven als kort, klein, hoog en scheef, meer ape-achtig dan menselijk.
Herkent verband tussen misvormde schedel en mentale ontwikkelingsstoornissen zoals cretinisme.
Verbindt lichamelijke afwijkingen met verstandelijke beperkingen en afwijkende ontwikkeling.
Controverse rond Guggenbühl’s theorieën
Gerardus Vrolik introduceert frenologie in Nederland in 1804; zoon Willem en collega’s corresponderen met Guggenbühl.
Herckenrath steunt aanvankelijk Guggenbühl, maar geruchten over charlatanerie leiden tot onderzoek.
Schneevoogt en Schroeder van der Kolk weerleggen Guggenbühl’s theorie over cretinisme.
In Nederland blijkt cretinisme zelden voor te komen; schildklierproblemen spelen nauwelijks een rol.
Guggenbühl erkent in 1860 dat krop gerelateerd is aan lymfeklieraandoening, niet cretinisme.
Van Koetsveld kiest voor een wetenschappelijke benadering van idiotisme, waarbij hij idiotisme onderscheidt van cretinisme en interventies richt op de geestelijke toestand in plaats van ziekte.
Van Koetsveld leest in 1853 over Guggenbühl’s werk met cretins, maar draait later bij.
Hij ziet idiotisme en cretinisme als verschillende syndromen.
Idiotisme wordt gezien als een gebrekkige geestelijke toestand, geen ziekte.
Hierdoor ontwikkelt hij een eigen interventielogica voor de Idiotenschool, gericht op geestelijke ontwikkeling.
Van Koetsveld kiest voor een opvoedkundige benadering van idiotisme, los van de dominante medische visie die focust op lichamelijke oorzaken.
Medische visie ziet idiotisme vooral als lichamelijke aandoening met mentale gevolgen.
Van Koetsveld accepteert deels cretinisme als oorzaak, maar verwerpt vooral de fysiologisch-medische benadering.
Hij kiest interventie gebaseerd op geestelijke toestand, niet op fysieke afwijkingen.
Doel: genezing door opvoeding en mentale ontwikkeling stimuleren.
Van Koetsveld onderscheidt verschillende typen bijzondere kinderen en richt zich vooral op idioten als kinderen met geblokkeerde geestelijke vermogens.
Vier categorieën speciale kinderen: cretins, achterlijke kinderen, eigenlijk gezegde idioten, en overprikkelde/krankzinnige idioten.
Achterlijk kind: normale vermogens, maar mentale ontwikkeling stokt.
Eigenlijk gezegde idioot: vermogens aanwezig maar geblokkeerd, geen wilsgestuurde controle.
Focus interventie ligt op deze ‘eigenlijk gezegde idioten’.
Idiotisme gezien als syndroom, geen ziekte, met vermogens die sluimeren maar niet worden aangesproken.
Symptomen: wankele gang, spraak en blik door gebrek aan wil.
Van Koetsveld onderscheidt overprikkelde kinderen als aparte groep binnen de idioten, maar ziet hen eigenlijk als geestelijk zieken.
Overprikkelde, zwakzinnige kinderen worden soms idioten genoemd, maar zijn dat volgens Van Koetsveld niet echt.
Zij lijden aan een tijdelijke of chronische geestelijke ziekte (krankzinnigheid).
Van Koetsveld gelooft dat ook kinderen krankzinnig kunnen zijn, anders dan psychiatrische opvattingen toen.
Deze kinderkrankzinnigheid noemt hij ‘overprikkeling’.
Complexiteit bij het onderscheiden en begrijpen van vormen van idiotisme en de rol van leefomgeving.
Moeilijkheid in het onderscheiden van verschillende vormen van idiotisme.
Onduidelijkheid of symptomen oorzaak of gevolg zijn van het syndroom.
Leefomgeving heeft grote invloed op de mentale toestand van kinderen.
Ziekten zoals tering of Engelse ziekte, in combinatie met geestelijke problemen en slechte opvoeding, kunnen idiotisme verergeren.
Van Koetsveld deelt de oorzaken van idiotisme in drie categorieën: misgeboorte, overerving en een storing in het zenuw- en hersenstelsel.
Bij misgeboorte horen lichamelijke misvormingen van schedel, gezicht en ledematen.
Deze kinderen zijn verstandelijk beperkt, maar tonen wel imitatiedrang.
Ze hebben moeite met controle over bewegingen en problemen met spraak en zelf-oordelen.
Overerving verwijst naar het doorgeven van aandoeningen binnen families.
Storing in zenuw- en hersenstelsel belemmert mentale en lichamelijke functies.
Overerving bij idiotisme gaat verder dan directe erfelijkheid en omvat ook invloeden die pas later of in volgende generaties tot uiting komen.
Idiotisme kan een generatie overslaan of pas na verloop van tijd zichtbaar worden.
Nauwe familiebanden tussen ouders verhogen de kans op afwijkende kinderen.
Ook natuurlijke, zedelijke of ziekelijke factoren tijdens zwangerschap vallen onder overerving, zoals dronkenschap, geslachtsziektes en complicaties bij zwangerschap en bevalling.
De categorie ‘storing in zenuw- en hersenstelsel’ is voor Van Koetsveld zeer complex en omvat diverse aandoeningen die hij met idiotisme verbindt.
Deze categorie is omvangrijk en moeilijk te doorgronden.
Van Koetsveld linkt uiteenlopende aandoeningen aan idiotisme, zoals:
Verstoorde spijsvertering
Kromme benen
Klierziekte
Epilepsie