Nl toetsweek zinnen

Eerst ga ik eten.

Chronologisch

Daarna maak ik mijn huiswerk.

Chronologisch

Dan kijk ik tv.

Chronologisch

Intussen drink ik water.

Chronologisch

Inmiddels is het donker buiten.

Chronologisch

Later ga ik slapen.

Chronologisch

Nadat ik gegeten heb, ga ik naar school.

Chronologisch

Nu ben ik thuis.

Chronologisch

Ooit wil ik naar Japan gaan.

Chronologisch

Terwijl ik loop, luister ik muziek.

Chronologisch

Toen was ik nog klein.

Chronologisch

Uiteindelijk vond hij zijn sleutels.

Chronologisch

Vervolgens ging hij naar zijn werk.

Chronologisch

Voordat ik naar bed ga, poets ik mijn tanden.

Chronologisch

Al met al was het een leuke dag.

Concluderend

Concluderend kunnen we zeggen dat hij gelijk heeft.

Concluderend

Daarom ga ik vroeg slapen.

Concluderend

Dat houdt in dat we meer moeten oefenen.

Concluderend

Dus heb ik mijn huiswerk gemaakt.

Concluderend

Om te beginnen maak ik mijn huiswerk.

Opsommend

Ten eerste moet je goed luisteren.

Opsommend

Daarnaast sport ik elke dag.

Opsommend

Bovendien lees ik graag boeken.

Opsommend

Verder kijk ik veel films.

Opsommend

Vervolgens ga ik slapen.

Opsommend

En ik eet graag pizza.

Opsommend

Ook speel ik gitaar.

Opsommend

Niet alleen ik, maar ook mijn broer houdt van voetbal.

Opsommend

Ten slotte zeg ik goeienacht.

Opsommend

Aan de ene kant wil ik rusten, aan de andere kant wil ik werken.

Tegenstellend

Ik hou van de zomer, daarentegen haat ik de winter.

Tegenstellend

Ik wil naar buiten, echter regent het.

Tegenstellend

Hoewel het koud is, ga ik wandelen.

Tegenstellend

Ik ben moe, maar ik ga toch sporten.

Tegenstellend

Ofschoon hij ziek is, gaat hij naar school.

Tegenstellend

Ondanks dat hij weinig tijd heeft, helpt hij zijn vrienden.

Tegenstellend

Het regent hard, toch ga ik fietsen.

Tegenstellend

Ze is streng, maar ook eerlijk.

Tegenstellend

Ik hou van fruit, zoals appels en bananen.

Toelichtend

Sommige mensen sporten graag, bijvoorbeeld zwemmen of fietsen.

Toelichtend

Denk maar aan je gezondheid, als je te veel snoep eet.

Toelichtend

Neem nou mijn broer, hij speelt elke dag voetbal.

Toelichtend

Zo kun je beter leren als je elke dag oefent.

Toelichtend

Een dier, als een hond of kat, kan een goed huisdier zijn.

Toelichtend

Aan de hand van dit boek leer ik Nederlands.

Doel-middel

Door middel van oefeningen word ik beter.

Doel-middel

Met behulp van mijn leraar begrijp ik de grammatica.

Doel-middel

Ik leer veel om te slagen voor de toets.

Doel-middel

Ik oefen elke dag, zodat ik beter kan spreken.

Doel-middel

Ik herhaal de woorden opdat ik ze niet vergeet.

Doel-middel

Als gevolg van de regen bleef ik thuis.

Oorzakelijk

Het regende hard, daardoor werd ik nat.

Oorzakelijk

Dankzij mijn moeder heb ik goed gegeten.

Oorzakelijk

Ik ben te laat, dat komt door de file.

Oorzakelijk

Doordat hij ziek was, miste hij school.

Oorzakelijk

Ik was moe, dus ging ik vroeg slapen.

Oorzakelijk

Het gevolg is dat we niet op tijd klaar zijn.

Oorzakelijk

Vanwege het slechte weer ging de wedstrijd niet door.

Oorzakelijk

Het sneeuwde, waardoor de wegen glad waren.

Oorzakelijk

Ik werkte hard, zodat ik goede cijfers kreeg.

Oorzakelijk

Ik ben moe, daarom ga ik slapen.

Redengevend

Dankzij mijn leraar snap ik het nu beter.

Redengevend

De reden hiervoor is dat ik te weinig heb geslapen.

Redengevend

Ik had honger, dus at ik een broodje.

Redengevend

Ik ga naar school, want ik wil leren.

Redengevend

Hij is blij, omdat hij vakantie heeft.

Redengevend

We moeten vroeg opstaan, namelijk de bus vertrekt om zeven uur.

Redengevend

Je moet goed eten, immers gezondheid is belangrijk.

Redengevend

Al met al was het een leuke dag.

Samenvattend

Kortom, ik hou van reizen.

Samenvattend

Met andere woorden, hij is lui.

Samenvattend

Samengevat, we moeten harder werken.

Samenvattend

Ik hou van voetbal, evenals mijn broer.

Vergelijkend

In vergelijking met vorig jaar is het nu warmer.

Vergelijkend

Zij is net zo groot als haar zus.

Vergelijkend

Ik speel piano, zoals mijn vriendin.

Vergelijkend

Dit huis is groter dan dat van mijn ouders.

Vergelijkend

Ik kan beter zwemmen dan mijn broer.

Vergelijkend