1/61
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
Dendrieten (Gr.>dendron = boom)
Vertakte vezels, uitlopers van een zenuwcel (neuron). De onderdelen van de zenuwcel die signalen ontvangen vanuit zintuigcellen of andere neuronen en die naar het cellichaam toe vervoeren
Microglia
Steuncellen die ziekteverwerkers fagocyteren opeten en afbreken.
Neurovasculaire eenheid
Het neuron zijn geassocieerde gliacellen en de aangrenzende bloedvaten worden als een structurele eenheid beschouwd
Potentiaal(verschil)
Term die wordt gebruikt wanneer positieve en negatieve ladingen gescheiden worden gehouden waarbij er een potentiële elektrische stroom kan worden opgewekt.
Membraanpotentiaal
Het verschil in elektrische lading tussen de binnenkant en de buitenkant van een celmembraan. In de cel worden de potentialen gescheiden door een celmembraan
Het rustpotentiaal
Actief onderhouden situatie waarbij neuronen niet communiceren, maar in rust zijn. Er bevinden zich meer negatief geladen deeltjes binnen het axon en erbuiten meer positief geladen eiwitmolecules (Natrium+ionen). Hierdoor is de ruimte in het axon negatief geladen (-70millivolt)
Celmembraan
Het vlies dat de cel afscheidt van de buitenwereld.
Actiepotentiaal
Elektrisch signaal dat informatie overdraagt in het zenuwstelsel. Neuronen worden gestimuleerd door andere neuronen of door receptorcellen. Deze stimuli landen op de dendrieten.
Excitatorische signalen (L. > excitare = opwekken / aanwakkeren)
Stimuli die ertoe leiden dat het potentiaal van de ontvangende cel iets positiever wordt (bv van -70mV naar -67mV). Daardoor verkleint het potentiaalverschil tussen de binnen- en buitenkant van de cel.
Default mode netwerk
Samenwerkende hersengebieden die actief worden wanneer je niet bezig bent met een specifieke taak = standaardnetwerk. → bevordert creativiteit
Neuronen
= zenuwcellen: prikkelbare cellen die signalen ontvangen en versturen
Gliacellen
= neuroganglia / steuncellen: niet-prikkelbare cellen die zelf geen signalen ontvangen en versturen, maar neuronen ondersteunen in hun functie neuronen beschermen en onderhouden
Neurogenese
Aanmaak van neuronen
Soma (Gr. = lichaam)
Cellichaam van de neuron, waar alle organellen zich bevinden
Axon
Een zenuwvezel, uitloper van een zenuwcel die elektrische impulsen doorgeeft en zo zorgt voor informatieoverdracht in de hersenen. Neemt de impuls mee vanuit het cellichaam naar het uiteinde van het neuron.
Zenuwimpuls
Elektrische ontlading
Synaps (Gr. > sunapsis = aanraking/raakpunt)
De plaats waar een zenuwimpuls van het ene neuron naar het andere doorgegeven wordt.
Synaptische spleet
Een met vocht gevulde opening tussen twee neuronen, die de chemische boodschap van neuronen moet overbruggen
Impuls
Elektrisch signaal dat loopt van de ene kant van een zenuwcel/neuron naar de andere kant van de neuron
Myelineschede
Dun vetlaagje dat rond het axon ligt en op regelmatige afstand een inkeping vertoont. Losse cellen die rondom het axon gewikkeld zitten. De cellen zijn met vet gevuld en vormen een isolerende laag rond dat axon die ervoor zorgt dat het signaal met een grote snelheid door het axon beweegt. Elke cel vormt één segment van een myelineschede, en tussen elk segment vindt men de insnoering van Ranvier.
Schwanncel
Zorgt voor het myeliniseren van axonen in het perifere zenuwstelsel.
Oligodendrocyt (Gr. > oligos = weinig
dendron = boom, cyt = cel → cel met weinig vertakkingen), Zorgt voor het myeliniseren van axonen in het centrale zenuwstelsel
Sensorische neuronen
Vervoeren impulsen van sensoren naar het centrale zenuwstelsel
Schakelneuron / interneuron
Vervoeren van impulsen van neuron naar neuron binnen het centrale zenuwstelsel
Motorische neuronen
Vervoeren van impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren, klieren en organen
Klier
Een orgaan dat het produceren of transporteren van bepaalde stoffen als functie heeft
Steuncellen / gliacellen (Gr > glia = lijm)
Cellen die instaan voor het onderhoud en de bescherming van neuronen
Astrocyt (Gr > astro = ster
cyt = cel), Een steuncel die instaat voor de aan- en afvoer van voedings- en afvalstoffen en de ondersteuning vervullen
Inhibitorische signalen (L. > inhibere = tegenhouden / remmen)
Stimuli die ertoe leiden dat het potentiaal van de ontvangende cel iets negatiever geladen wordt (bv van -70mV naar -73mV). Daardoor wordt het potentiaalverschil met de buitenkant groter.
Axonheuvel
Plaats in het neuron waar het axon begint.
Drempel(waarde)
De membraanpotentiaal waarbij de natriumpoorten van het axon zich ver genoeg openen om een massale instroom van natrium mogelijk te maken.
Depolariseren
Wanneer een neuron wordt gestimuleerd: de binnenzijde van het celmembraan wordt positiever ten opzichte van de buitenzijde van het membraan.
Refractaire (L. > weerstand) periode
Na de doortocht van een actiepotentiaal kan gedurende een korte tijd geen nieuwe actiepotentiaal uitgelokt worden (1-2 milliseconden). Tussen de start van de depolarisatie en het punt waarom het membraanpotentiaal herstelt is (rustpotentiaal/-70mV) dan bevindt dat deel van de axon zich in een refractaire periode.
Absolute refractaire periode
Het moment dat er nog te veel kanalen inactief zijn om een depolarisatie te laten plaatsvinden die de drempelwaarde overschrijdt.
Relatieve refractaire periode
Hierin zijn er al meer Na-kanalen beschikbaar. Het volledige aantal kanalen is nog niet actief, maar er zijn er al wel genoeg om met een versterkte prikkel een depolarisatie op gang te brengen die de drempel haalt voor een actiepotentiaal.
Alles-of-niets-wet
Een neuron vuurt altijd op exact dezelfde manier. Volgens deze wet zal elke stimulatie boven de drempelwaarde, ongeacht hoe ver erboven, dezelfde reactie uitlokken.
Saltatoire (L. > saltare = springen) of sprongsgewijze impulsgeleiding
Bij gemyeliniseerde axonen springt het actiepotentiaal van knoop tot knoop, waardoor de snelheid van het signaal toeneemt
Neurotransmitter
Een chemische stof die, wanneer een actiepotentiaal het uiteinde van een axon bereikt, wordt vrijgegeven in de synaptische spleet.
Neurotransmissie
Het proces van communicatie dmv neurotransmitters
Presynaptische spleet
Het membraan van de zenuwcel die het signaal wilt versturen naar de volgende zenuwcel
Postsynaptische spleet
De achterkant van de synaps
Exocytose
Het proces waarbij een cel stoffen afgeeft aan of afscheidt naar het celmembraan of extracellulair milieu
Depolarisatie
Een verandering in de membraanpotentiaal van een cel, waardoor deze minder negatief of meer positief wordt.
Hyperpolarisatie
Een verandering in de membraanpotentiaal van een cel waarbij de potentiaal negatiever wordt.
Dopamine
Een neurotransmitter die betrokken is bij bewegingscontrole, cognitieve functies zoals planning, en het reguleren van emoties en motivaties
Bloed-breinbarrière
Hierdoor zijn de hersenen afgescheiden van de bloedsomloop.
Noradrenaline
Een neurotransmitter die betrokken is bij het reguleren van alertheid, aandacht en stressrespons. Naast serotonine en dopamine speelt het een rol bij depressie
Serotonine
Een overwegend stimulerende neurotransmitter die betrokken is bij stemming, depressie, slaap, eetlust, seksueel gedrag, pijn.
Acetylcholine
Een neurotransmitter die betrokken is bij bewegingscontrole en geheugen
GABA (Gamma Aminobutyric Acid)
De belangrijkste inhibitorische neurotransmitter (vermindert kans op actiepotentiaal). Vooral gekend omwille van zijn mogelijkheden bij het behandelen van angst en slapeloosheid.
Endorfines
Een neurotransmitter die zorgt voor een pijnreducerend effect en een roes bij sporters. Speelt ook een rol bij eten
Oxytocine / knuffelhormoon
Een neurotransmitter met als voornaamste functie het bevorderen van sociaal contact. Het overwint de afkeer tot lichamelijk contact bij liefdeskoppels en verzorging van kinderen.
Zenuwstelsel
Een geheel aan neuronen in een lichaam
Het centrale zenuwstelsel
Omvat de hersenen en het ruggenmerg. Het is het deel van het zenuwstelsel dat een benig omhulsel heeft
Ruggenmerg
Smalle buis die zich over de hele lengte van de rug uitstrekt. Deze controleert eenvoudige reflexen.
Het perifere zenuwstelsel
Bestaat uit alles wat buiten de hersenen en het ruggenmerg valt, de zenuwen verbonden met spieren en organen in het lichaam. Onder te verdelen in het somatische en autonome zenuwstelsel.
Somatisch zenuwstelsel = Willekeurig / animaal zenuwstelsel
Deel van het perifere zenuwstelsel. Controleert de interacties van het lichaam met de buitenwereld en wordt gestuurd door onze wil.
Autonoom zenuwstelsel = Onwillekeurig / vegetatief zenuwstelsel
Deel van het perifere zenuwstelsel. Controleert het inwendige lichaam automatisch. Bestaat uit het sympathisch en het parasympathisch zenuwstelsel.
(Ortho)Sympathisch zenuwstelsel
Actief op het moment van stress en opwinding. Regelt de activiteiten die energie verbruiken. Behoort tot autonoom zenuwstelsel.
Parasympathisch zenuwstelsel
Actief op momenten van rust. Regelt activiteiten die de energie herstellen en bewaren. Behoort tot autonoom zenuwstelsel.
Enterisch zenuwstelsel = Tweede brein
Behoort tot autonoom zenuwstelsel. Omvat neuronen in het spijsverteringskanaal van slokdarm tot anus. Dit zenuwstelsel zou zonder input van de hersenen kunnen functioneren.
Stress
een lichamelijke en emotionele reactie op een plots veranderende situatie, waarbij het lichaam in een staat van paraatheid wordt gebracht en alles op alles wordt gezet om te overleven