Kontext, Hoofdstuk 18 De 50 belangrijkste werkwoorden | Quizlet

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
0.0(0)
full-widthCall Kai
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
GameKnowt Play
Card Sorting

1/76

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

77 Terms

1
New cards

anfangen

beginnen

2
New cards

er fängt an

hij begint

3
New cards

er fing an

hij begon

4
New cards

er hat angefangen

hij is begonnen

5
New cards

anrufen

opbellen

6
New cards

er ruft an

hij belt op

7
New cards

er rief an

hij belde op

8
New cards

er hat angerufen

hij heeft opgebeld

9
New cards

aufhören

ophouden

10
New cards

aufhören

stoppen

11
New cards

beginnen

beginnen

12
New cards

er beginnt

hij begint

13
New cards

er begann

hij begon

14
New cards

er hat begonnen

hij is begonnen

15
New cards

bekommen

krijgen

16
New cards

er bekommt

hij krijgt

17
New cards

er bekam

hij kreeg

18
New cards

er hat bekommen

hij heeft gekregen

19
New cards

bleiben

blijven

20
New cards

er bleibt

hij blijft

21
New cards

er blieb

hij bleef

22
New cards

er ist geblieben

hij is gebleven

23
New cards

brauchen

nodig hebben

24
New cards

brauchen

hoeven

25
New cards

bringen

brengen

26
New cards

er bringt

hij brengt

27
New cards

er brachte

hij bracht

28
New cards

er hat gebracht

hij heeft gebracht

29
New cards

denken

denken

30
New cards

er denkt

hij denkt

31
New cards

er dachte

hij dacht

32
New cards

er hat gedacht

hij heeft gedacht

33
New cards

dürfen

mogen

34
New cards

er darf

hij mag

35
New cards

er durfte

hij mocht

36
New cards

er hat gedurft

hij heeft gemogen

37
New cards

essen

eten

38
New cards

er isst

hij eet

39
New cards

er aß

hij at

40
New cards

er hat gegessen

hij heeft gegeten

41
New cards

fahren

rijden

42
New cards

er fährt

hij rijdt

43
New cards

er fuhr

hij reed

44
New cards

er ist gefahren

hij is gereden

45
New cards

fahren

varen

46
New cards

fahren

gaan

47
New cards

finden

vinden

48
New cards

er findet

hij vindt

49
New cards

er fand

hij vond

50
New cards

er hat gefunden

hij heeft gevonden

51
New cards

folgen

volgen

52
New cards

fragen

vragen

53
New cards

geben

geven

54
New cards

er gibt

hij geeft

55
New cards

er gab

hij gaf

56
New cards

er hat gegeben

hij heeft gegeven

57
New cards

gehen

gaan

58
New cards

er geht

hij gaat

59
New cards

er ging

hij ging

60
New cards

er ist gegangen

hij is gegaan

61
New cards

gelten

gelden

62
New cards

es gilt

het geldt

63
New cards

es galt

het gold

64
New cards

es hat gegolten

het heeft gegolden

65
New cards

glauben

geloven

66
New cards

haben

hebben

67
New cards

er hat

hij heeft

68
New cards

er hatte

hij had

69
New cards

er hat gehabt

hij heeft gehad

70
New cards

halten

houden

71
New cards

halten

vasthouden

72
New cards

halten

stoppen

73
New cards

er hält

hij houdt

74
New cards

er hielt

hij hield

75
New cards

er hat gehalten

hij heeft gehouden

76
New cards

heißen

heten

77
New cards

er heißt

hij heet