1/99
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
bakken
bakte / bakten
heeft gebakken
bedenken
bedacht / bedachten
heeft bedacht
bederven
bedierf / bedierven
heeft bedorven
bedragen
bedroeg / bedroegen
heeft bedragen
bedriegen
bedroog / bedrogen
heeft bedrogen
beginnen
begon / begonnen
is begonnen
begrijpen
begreep / begrepen
heeft begrepen
bekijken
bekeek / bekeken
heeft bekeken
bestaan
bestond / bestonden
heeft bestaan
bestrijden
bestreed / bestreden
heeft bestreden
betreffen
betrof / betroffen
heeft betroffen
betrekken
betrok / betrokken
heeft betrokken
bevallen
beviel / bevielen
is bevallen
bevelen
beval / bevalen
heeft bevolen
(zich) bevinden
bevond / bevonden (zich)
heeft (zich) bevonden
bewegen
bewoog / bewogen
heeft bewogen
bewijzen
bewees / bewezen
heeft bewezen
bezitten
bezat / bezaten
heeft bezeten
bezoeken
bezocht / bezochten
heeft bezocht
bidden
bad / baden
heeft gebeden
bieden
bood / boden
heeft geboden
bijten
beet / beten
heeft gebeten
binden
bond / bonden
heeft gebonden
blazen
blies / bliezen
heeft geblazen
blijken
bleek / bleken
is gebleken
blijven
bleef / bleven
is gebleven
blinken
blonk / blonken
heeft geblonken
braden
braadde / braadden
heeft gebraden
breken
brak / braken
heeft gebroken
brengen
bracht / brachten
heeft gebracht
buigen
boog / bogen
heeft gebogen
denken
dacht / dachten
heeft gedacht
doen
deed / deden
gedaan
dragen
droeg / droegen
heeft gedragen
drijven
dreef / dreven
heeft gedreven
dringen
drong / drongen
heeft gedrongen
drinken
dronk / dronken
heeft gedronken
dwingen
dwong / dwongen
heeft gedwongen
ervaren
ervoer / ervoeren (ervaarde / ervaarden)
heeft ervaren
eten
at / aten
heeft gegeten
gaan
ging / gingen
is gegaan
genieten
genoot / genoten
heeft genoten
geven
gaf / gaven
heeft gegeven
glijden
gleed / gleden
heeft / is gegleden
glimmen
glom / glommen
heeft geglommen
grijpen
greep / grepen
heeft gegrepen
hangen
hing / hingen
heeft gehangen
hebben
had / hadden
heeft gehad
helpen
hielp / hielpen
heeft geholpen
houden
hield / hielden
heeft gehouden
kiezen
koos / kozen
heeft gekozen
kijken
keek / keken
heeft gekeken
klimmen
klom / klommen
heeft / is geklommen
klinken
klonk / klonken
heeft geklonken
komen
kwam / kwamen
is gekomen
kopen
kocht / kochten
heeft gekocht
krijgen
kreeg / kregen
heeft gekregen
kunnen
kon / konden
heeft gekund
laten
liet / lieten
heeft gelaten
lezen
las / lazen
heeft gelezen
liegen
loog / logen
heeft gelogen
liggen
lag / lagen
heeft gelegen
lijden
leed / leden
heeft geleden
lijken
leek / leken
heeft geleken
lopen
liep / liepen
heeft / is gelopen
moeten
moest / moesten
heeft gemoeten
mogen
mocht / mochten
heeft gemogen
nemen
nam / namen
heeft genomen
onderzoeken
onderzocht / onderzochten
heeft onderzocht
ontbreken
ontbrak / ontbraken
heeft ontbroken
onthouden
onthield / onthielden
heeft onthouden
ontstaan
ontstond / ontstonden
heeft ontstaan
ontvangen
ontving / ontvingen
heeft ontvangen
overlijden
overleed / overleden
is overleden
overwegen
overwoog / overwogen
heeft overwogen
rijden
reed / reden
heeft / is gereden
roepen
riep / riepen
heeft geroepen
scheppen
schiep / schiepen
heeft geschapen
schieten
schoot / schoten
heeft geschoten
schijnen
scheen / schenen
heeft geschenen
schrijven
schreef / schreven
heeft geschreven
schrikken
schrok / schrokken
is geschrokken
schuiven
schoof / schoven
heeft geschoven
slaan
sloeg / sloegen
heeft geslagen
slapen
sliep / sliepen
heeft geslapen
sluiten
sloot / sloten
heeft gesloten
snijden
sneed / sneden
heeft gesneden
spreken
sprak / spraken
heeft gesproken
springen
sprong / sprongen
heeft / is gesprongen
staan
stond / stonden
heeft gestaan
steken
stak / staken
heeft gestoken
stelen
stal / stalen
heeft gestolen
sterven
stierf / stierven
is gestorven
stijgen
steeg / stegen
is gestegen
strijken
streek / streken
heeft gestreken
treffen
trof / troffen
heeft getroffen
trekken
trok / trokken
heeft / is getrokken
vallen
viel / vielen
is gevallen
vangen
ving / vingen
heeft gevangen
vechten
vocht / vochten
heeft gevochten