Onregelmatige werkwoorden Nederlands | Quizlet

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/99

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

100 Terms

1
New cards

bakken

bakte / bakten

heeft gebakken

<p>bakte / bakten</p><p>heeft gebakken</p>
2
New cards

bedenken

bedacht / bedachten

heeft bedacht

<p>bedacht / bedachten</p><p>heeft bedacht</p>
3
New cards

bederven

bedierf / bedierven

heeft bedorven

<p>bedierf / bedierven</p><p>heeft bedorven</p>
4
New cards

bedragen

bedroeg / bedroegen

heeft bedragen

<p>bedroeg / bedroegen</p><p>heeft bedragen</p>
5
New cards

bedriegen

bedroog / bedrogen

heeft bedrogen

<p>bedroog / bedrogen</p><p>heeft bedrogen</p>
6
New cards

beginnen

begon / begonnen

is begonnen

7
New cards

begrijpen

begreep / begrepen

heeft begrepen

<p>begreep / begrepen</p><p>heeft begrepen</p>
8
New cards

bekijken

bekeek / bekeken

heeft bekeken

<p>bekeek / bekeken</p><p>heeft bekeken</p>
9
New cards

bestaan

bestond / bestonden

heeft bestaan

<p>bestond / bestonden</p><p>heeft bestaan</p>
10
New cards

bestrijden

bestreed / bestreden

heeft bestreden

<p>bestreed / bestreden</p><p>heeft bestreden</p>
11
New cards

betreffen

betrof / betroffen

heeft betroffen

<p>betrof / betroffen</p><p>heeft betroffen</p>
12
New cards

betrekken

betrok / betrokken

heeft betrokken

<p>betrok / betrokken</p><p>heeft betrokken</p>
13
New cards

bevallen

beviel / bevielen

is bevallen

<p>beviel / bevielen</p><p>is bevallen</p>
14
New cards

bevelen

beval / bevalen

heeft bevolen

<p>beval / bevalen</p><p>heeft bevolen</p>
15
New cards

(zich) bevinden

bevond / bevonden (zich)

heeft (zich) bevonden

<p>bevond / bevonden (zich)</p><p>heeft (zich) bevonden</p>
16
New cards

bewegen

bewoog / bewogen

heeft bewogen

<p>bewoog / bewogen</p><p>heeft bewogen</p>
17
New cards

bewijzen

bewees / bewezen

heeft bewezen

<p>bewees / bewezen</p><p>heeft bewezen</p>
18
New cards

bezitten

bezat / bezaten

heeft bezeten

<p>bezat / bezaten</p><p>heeft bezeten</p>
19
New cards

bezoeken

bezocht / bezochten

heeft bezocht

<p>bezocht / bezochten</p><p>heeft bezocht</p>
20
New cards

bidden

bad / baden

heeft gebeden

<p>bad / baden</p><p>heeft gebeden</p>
21
New cards

bieden

bood / boden

heeft geboden

<p>bood / boden</p><p>heeft geboden</p>
22
New cards

bijten

beet / beten

heeft gebeten

<p>beet / beten</p><p>heeft gebeten</p>
23
New cards

binden

bond / bonden

heeft gebonden

<p>bond / bonden</p><p>heeft gebonden</p>
24
New cards

blazen

blies / bliezen

heeft geblazen

<p>blies / bliezen</p><p>heeft geblazen</p>
25
New cards

blijken

bleek / bleken

is gebleken

<p>bleek / bleken</p><p>is gebleken</p>
26
New cards

blijven

bleef / bleven

is gebleven

<p>bleef / bleven</p><p>is gebleven</p>
27
New cards

blinken

blonk / blonken

heeft geblonken

<p>blonk / blonken</p><p>heeft geblonken</p>
28
New cards

braden

braadde / braadden

heeft gebraden

<p>braadde / braadden</p><p>heeft gebraden</p>
29
New cards

breken

brak / braken

heeft gebroken

<p>brak / braken</p><p>heeft gebroken</p>
30
New cards

brengen

bracht / brachten

heeft gebracht

<p>bracht / brachten</p><p>heeft gebracht</p>
31
New cards

buigen

boog / bogen

heeft gebogen

<p>boog / bogen</p><p>heeft gebogen</p>
32
New cards

denken

dacht / dachten

heeft gedacht

<p>dacht / dachten</p><p>heeft gedacht</p>
33
New cards

doen

deed / deden

gedaan

<p>deed / deden</p><p>gedaan</p>
34
New cards

dragen

droeg / droegen

heeft gedragen

<p>droeg / droegen</p><p>heeft gedragen</p>
35
New cards

drijven

dreef / dreven

heeft gedreven

<p>dreef / dreven</p><p>heeft gedreven</p>
36
New cards

dringen

drong / drongen

heeft gedrongen

<p>drong / drongen</p><p>heeft gedrongen</p>
37
New cards

drinken

dronk / dronken

heeft gedronken

<p>dronk / dronken</p><p>heeft gedronken</p>
38
New cards

dwingen

dwong / dwongen

heeft gedwongen

<p>dwong / dwongen</p><p>heeft gedwongen</p>
39
New cards

ervaren

ervoer / ervoeren (ervaarde / ervaarden)

heeft ervaren

<p>ervoer / ervoeren (ervaarde / ervaarden)</p><p>heeft ervaren</p>
40
New cards

eten

at / aten

heeft gegeten

<p>at / aten</p><p>heeft gegeten</p>
41
New cards

gaan

ging / gingen

is gegaan

<p>ging / gingen</p><p>is gegaan</p>
42
New cards

genieten

genoot / genoten

heeft genoten

<p>genoot / genoten</p><p>heeft genoten</p>
43
New cards

geven

gaf / gaven

heeft gegeven

<p>gaf / gaven</p><p>heeft gegeven</p>
44
New cards

glijden

gleed / gleden

heeft / is gegleden

<p>gleed / gleden</p><p>heeft / is gegleden</p>
45
New cards

glimmen

glom / glommen

heeft geglommen

<p>glom / glommen</p><p>heeft geglommen</p>
46
New cards

grijpen

greep / grepen

heeft gegrepen

<p>greep / grepen</p><p>heeft gegrepen</p>
47
New cards

hangen

hing / hingen

heeft gehangen

<p>hing / hingen</p><p>heeft gehangen</p>
48
New cards

hebben

had / hadden

heeft gehad

<p>had / hadden</p><p>heeft gehad</p>
49
New cards

helpen

hielp / hielpen

heeft geholpen

<p>hielp / hielpen</p><p>heeft geholpen</p>
50
New cards

houden

hield / hielden

heeft gehouden

<p>hield / hielden</p><p>heeft gehouden</p>
51
New cards

kiezen

koos / kozen

heeft gekozen

<p>koos / kozen</p><p>heeft gekozen</p>
52
New cards

kijken

keek / keken

heeft gekeken

<p>keek / keken</p><p>heeft gekeken</p>
53
New cards

klimmen

klom / klommen

heeft / is geklommen

<p>klom / klommen</p><p>heeft / is geklommen</p>
54
New cards

klinken

klonk / klonken

heeft geklonken

<p>klonk / klonken</p><p>heeft geklonken</p>
55
New cards

komen

kwam / kwamen

is gekomen

<p>kwam / kwamen</p><p>is gekomen</p>
56
New cards

kopen

kocht / kochten

heeft gekocht

<p>kocht / kochten</p><p>heeft gekocht</p>
57
New cards

krijgen

kreeg / kregen

heeft gekregen

<p>kreeg / kregen</p><p>heeft gekregen</p>
58
New cards

kunnen

kon / konden

heeft gekund

<p>kon / konden</p><p>heeft gekund</p>
59
New cards

laten

liet / lieten

heeft gelaten

<p>liet / lieten</p><p>heeft gelaten</p>
60
New cards

lezen

las / lazen

heeft gelezen

<p>las / lazen</p><p>heeft gelezen</p>
61
New cards

liegen

loog / logen

heeft gelogen

<p>loog / logen</p><p>heeft gelogen</p>
62
New cards

liggen

lag / lagen

heeft gelegen

<p>lag / lagen</p><p>heeft gelegen</p>
63
New cards

lijden

leed / leden

heeft geleden

<p>leed / leden</p><p>heeft geleden</p>
64
New cards

lijken

leek / leken

heeft geleken

<p>leek / leken</p><p>heeft geleken</p>
65
New cards

lopen

liep / liepen

heeft / is gelopen

<p>liep / liepen</p><p>heeft / is gelopen</p>
66
New cards

moeten

moest / moesten

heeft gemoeten

<p>moest / moesten</p><p>heeft gemoeten</p>
67
New cards

mogen

mocht / mochten

heeft gemogen

<p>mocht / mochten</p><p>heeft gemogen</p>
68
New cards

nemen

nam / namen

heeft genomen

<p>nam / namen</p><p>heeft genomen</p>
69
New cards

onderzoeken

onderzocht / onderzochten

heeft onderzocht

<p>onderzocht / onderzochten</p><p>heeft onderzocht</p>
70
New cards

ontbreken

ontbrak / ontbraken

heeft ontbroken

<p>ontbrak / ontbraken</p><p>heeft ontbroken</p>
71
New cards

onthouden

onthield / onthielden

heeft onthouden

<p>onthield / onthielden</p><p>heeft onthouden</p>
72
New cards

ontstaan

ontstond / ontstonden

heeft ontstaan

<p>ontstond / ontstonden</p><p>heeft ontstaan</p>
73
New cards

ontvangen

ontving / ontvingen

heeft ontvangen

<p>ontving / ontvingen</p><p>heeft ontvangen</p>
74
New cards

overlijden

overleed / overleden

is overleden

<p>overleed / overleden</p><p>is overleden</p>
75
New cards

overwegen

overwoog / overwogen

heeft overwogen

<p>overwoog / overwogen</p><p>heeft overwogen</p>
76
New cards

rijden

reed / reden

heeft / is gereden

<p>reed / reden</p><p>heeft / is gereden</p>
77
New cards

roepen

riep / riepen

heeft geroepen

<p>riep / riepen</p><p>heeft geroepen</p>
78
New cards

scheppen

schiep / schiepen

heeft geschapen

<p>schiep / schiepen</p><p>heeft geschapen</p>
79
New cards

schieten

schoot / schoten

heeft geschoten

<p>schoot / schoten</p><p>heeft geschoten</p>
80
New cards

schijnen

scheen / schenen

heeft geschenen

<p>scheen / schenen</p><p>heeft geschenen</p>
81
New cards

schrijven

schreef / schreven

heeft geschreven

<p>schreef / schreven</p><p>heeft geschreven</p>
82
New cards

schrikken

schrok / schrokken

is geschrokken

<p>schrok / schrokken</p><p>is geschrokken</p>
83
New cards

schuiven

schoof / schoven

heeft geschoven

<p>schoof / schoven</p><p>heeft geschoven</p>
84
New cards

slaan

sloeg / sloegen

heeft geslagen

<p>sloeg / sloegen</p><p>heeft geslagen</p>
85
New cards

slapen

sliep / sliepen

heeft geslapen

<p>sliep / sliepen</p><p>heeft geslapen</p>
86
New cards

sluiten

sloot / sloten

heeft gesloten

<p>sloot / sloten</p><p>heeft gesloten</p>
87
New cards

snijden

sneed / sneden

heeft gesneden

<p>sneed / sneden</p><p>heeft gesneden</p>
88
New cards

spreken

sprak / spraken

heeft gesproken

<p>sprak / spraken</p><p>heeft gesproken</p>
89
New cards

springen

sprong / sprongen

heeft / is gesprongen

<p>sprong / sprongen</p><p>heeft / is gesprongen</p>
90
New cards

staan

stond / stonden

heeft gestaan

<p>stond / stonden</p><p>heeft gestaan</p>
91
New cards

steken

stak / staken

heeft gestoken

<p>stak / staken</p><p>heeft gestoken</p>
92
New cards

stelen

stal / stalen

heeft gestolen

<p>stal / stalen</p><p>heeft gestolen</p>
93
New cards

sterven

stierf / stierven

is gestorven

<p>stierf / stierven</p><p>is gestorven</p>
94
New cards

stijgen

steeg / stegen

is gestegen

<p>steeg / stegen</p><p>is gestegen</p>
95
New cards

strijken

streek / streken

heeft gestreken

<p>streek / streken</p><p>heeft gestreken</p>
96
New cards

treffen

trof / troffen

heeft getroffen

<p>trof / troffen</p><p>heeft getroffen</p>
97
New cards

trekken

trok / trokken

heeft / is getrokken

<p>trok / trokken</p><p>heeft / is getrokken</p>
98
New cards

vallen

viel / vielen

is gevallen

<p>viel / vielen</p><p>is gevallen</p>
99
New cards

vangen

ving / vingen

heeft gevangen

<p>ving / vingen</p><p>heeft gevangen</p>
100
New cards

vechten

vocht / vochten

heeft gevochten

<p>vocht / vochten</p><p>heeft gevochten</p>