VOCAB NDLS Q1-Q2
Studied by 0 people
Learn
Practice Test
Spaced Repetition
Match
Flashcards1/733
There's no tags or description
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
734 Terms
Ik ben van mening dat …
Je suis d'avis que …
Ik weet niet of …
Je ne sais pas si …
Ik vraag me af of
je me demande si…
De onderneming, de firma, het bedrijf
L'entreprise
Het BNP, het bruto nationaal product
Le PNB
De balans
Le bilan
De begroting = het budget
Le budget (d'une entreprise)
Het kantoor
Le bureau
De chef = de baas
Le chef, le patron
De bedrijfsleider
Le dirigeant d'entreprise
De projectleider
Le chef de projet
De ondernemer, de onderneemster
L'entrepreneur, l'entrepeneuse
Het hoofd
Le responsable
De omzet = het omzetcijfer
Le chiffre d'affaire
De collega('s)
Le collègue
Het team
L'équipe
De dochtermaatschappij = het fililaal
La filiale, la succursale
Investeren
investir
De investering
L'investissement
De arbeidskracht
La main d'oeuvre
De vraag
La demande
Het aanbod
L'offre
Het management
Le management
de managementstijl
Le style managérial
De productie
La production
De productiviteit
La productivité
Produceren
produire
Het product
Le produit
De dienst
Le service
De secretaris (masc), de secretaresse (fém)
Le / la secrétaire
De afdeling
Le service, le département
De vennootschap
La société commerciale
De handel
Le commerce
De detailhandel
Le commerce au détail
De handelaar
Le commerçant
De distributie
Le secteur de la distribution
De groothandel
Le commerce de gros
De groothandelaar
Le grossiste
De fabrikant
Le fabricant
Het transport
Le secteur des transports
Het vervoer
Le transport
Bruto >< netto
Brut >< net
De arbeidsvoorwaarden
Les conditions de travail
De belasting
L'impôt
Het pensioen
La pension
De vakbond = het syndicaat
Le syndicat
De werkloosheid
Le chômage
De werkloosheidsuitkering
Les indémnités de chômage
De producent
Le producteur
Presteren
Réaliser, prester
Bevorderen (bevorderde - bevorderd)
Promouvoir, favoriser
De plicht
Le devoir
Het recht
Le droit
De carrière
La carrière
De werkvloer (=surtout utilisé dans un sens général en néerlandais !)
Le lieu de travail (sens général)
Het werk, de werkplek
Le lieu de travail (sens spécifique)
De druk
La pression
Een beroep doen op
Faire appel à
Een tekort aan
Un manque de
De herstructurering
La restructuration
Recht hebben op
Avoir droit à
een recht behouden (behield - behouden
conserver un droit
Naleven (leefde na - nageleefd
respecter
Op zoek zijn naar
Chercher qqchose
De opdracht
La mission
Passen bij
Correspondre à
De sector
Le secteur
Het verlof
Le congé
Het ziekteverlof
Le congé de maladie
Verrichten
Effectuer, exécuter
Verwittigen
avertir
Voltijds
À temps plein >< à temps partiel
De zelfstandige
L'indépendant
Zich aanpassen aan
S'adapter à
(zich) beperken tot
(se) limiter à < la limitation, restriction
(een onderneming) Oprichten
Fonder (une entreprise)
Het financieel plan
Le plan financier
Het startkapitaal
Le capital de départ
Risico's nemen
Prendre des risques
Risico's lopen
Courir des risques
Het vertrouwen
La confiance
De inbreng
L'apport
De opbrengst
Le rendement, le profit
De financiële middelen
Les moyens financiers
De financiële behoeften
Les besoins financiers
Het kaderlid
Le cadre
Het faillissement
La faillite
Failliet zijn, gaan, verklaren
Être en, faire, déclarer faillite
De voorwaarde
La condition
Het beheer
La gestion
De zaakvoerder
Le gérant
De Raad van Bestuur
Le conseil d'administration
Het personeel
Le personnel
De groeiperspectieven
Les perspectives de croissance
De beslissing = het besluit
la décision
beslissen = besluiten (besloot - besloten)
décider
De vaste kosten
Les frais fixes
De variabele kosten
Les frais variables
De werkingskosten
Les frais de fonctionnement
Bedragen (bedroeg - bedragen)
S'élever à