vocabulaire 1.2.1 Le tour de France des régions

un sentier

een pad

un itinéraire

een route

un hexagone

een zeshoek

une frontière

de grens

un emplacement

een locatie

le patrimoine culturel

het cultureel efrgoed

un pêcheur

een visser

un littoral

een kust(lijn)

une falaise

een klif

un port de plaisance

een jachthaven

un lac

een meer

une péninsule

een schiereiland

un monument historique

een historisch monument

un site touristique

een toeristische site

un pôle d'attraction

een trekpleister

une abbaye

een abdij

un château fort

een burcht

un vignoble

een wijngaard

un donjon

een kerker

le centre-ville

het stadscentrum

la banlieue

de buitenwijk

une vallée

een vallei

un sommet

een top

un flanc

een flank

un pin

een dennenboom

un champ

een veld

une colline

een heuvel

le berceau

de wieg

la campagne

het platteland

un hébergement

een accommodatie

une métropole

een wereldstad

pittoresque

mooi

illustre

beroemde

prisé

populair

renommé

beroemd

incontournable

onmisbaar

vallonné

heuvelachtig

sauvage

wild

paradisiaque

paradijselijk

dense

dicht

urbain

stedelijk

rural

landelijk

méditerranéen

mediterraans

paisible

vredig

luidruchtig

planifier

plannen

s'étendre à perte de vue

zich tot in het oneindige uitstrekken

prendre l'air

een luchtje scheppen

être/rester bouche bée

met de mond vol tanden staan

sans tarder

onmiddellijk

recommander

aanraden

faire un road trip

een roadtrip maken

être réputé

bekend zijn

en quête de

op zoek naar

dans le nord de

in het noorden van

dans le sud de

in het zuiden van

dans l'est de

in het oosten van

dans l'ouest de

in het westen van

dans les alentours de

in omgeving van

à couper le souffle

adembenemend