1/9
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
In zijn Discours de la méthode introduceert Descartes de methodische twijfel om tot zekere kennis te komen. Hij concludeert uiteindelijk: cogito, ergo sum. Vergelijk dit streven naar zekerheid met Kant’s idee dat de rede de voorwaarden van de ervaring bepaalt. In welke zin kan men zeggen dat zowel Descartes als Kant de menselijke rede centraal plaatsen, maar toch een andere invulling geven aan de verhouding tussen denken en werkelijkheid?
Descartes
Vertrekt vanuit radicale twijfel: alles kan betwijfeld worden behalve het feit dat ik denk → cogito ergo sum.
Zo komt hij tot zekerheid in het subject (het res cogitans).
Zijn rationalisme gaat uit van heldere en onderscheiden ideeën als fundament van ware kennis.
Kant
Kritiek op Descartes: rede is niet alleen een fundament voor kennis, maar stelt actief de voorwaarden waaronder ervaring mogelijk is.
Onze kennis ontstaat door samenspel van zintuiglijke waarneming en a-priori categorieën van het verstand (zoals causaliteit, ruimte, tijd).
Kant verlegt dus de vraag van “hoe kan ik zeker weten?” (Descartes) naar “hoe is kennis mogelijk?”
Vergelijking
Beide plaatsen de rede centraal: bij Descartes als fundament, bij Kant als constitutief voor de ervaring.
Descartes ziet waarheid als absolute zekerheid in het subject, Kant ziet waarheid als afhankelijk van de structuur van de menselijke rede → waarheid is geen spiegel van de werkelijkheid, maar van de menselijke kenvoorwaarden.
Marx ziet het kapitalisme als een systeem van vervreemding en uitbuiting. Rawls daarentegen probeert een rechtvaardige samenleving te funderen via de “sluier van onwetendheid”. Hoe zouden Marx en Rawls elk de Belgische sociale zekerheid beoordelen? Betrek hierbij ook het idee van solidariteit zoals Aristoteles dat begrijpt vanuit de intrinsieke doeleinden van menselijke activiteiten.
Marx
Kapitalisme = structurele ongelijkheid en uitbuiting van de arbeider.
Sociale zekerheid kan gezien worden als een compensatie binnen een fundamenteel onrechtvaardig systeem: een pleister, geen oplossing.
Voor Marx moet de ongelijkheid in eigendom en klassenstructuur verdwijnen, niet enkel verzacht worden.
Rawls
Sociale zekerheid past perfect binnen zijn tweede principe van rechtvaardigheid: ongelijkheden zijn slechts toelaatbaar als ze het voordeel van de minstbedeelden vergroten.
Achter de “sluier van onwetendheid” zou men rationeel kiezen voor een systeem dat iedereen beschermt tegen ziekte, werkloosheid, pech.
→ België’s keuze om gezondheidszorg publiek te garanderen is rechtvaardig volgens Rawls.
Aristoteles
Waarschuwt tegen het verwarren van middelen en doelen (chrematistike vs. oikonomia).
Sociale zekerheid kan worden gezien als een intrinsiek doel: zorg voor de gemeenschap en bevordering van eudaimonia (het goede leven).
Het wordt problematisch als het enkel economisch (geld) wordt bekeken en niet vanuit menselijke waardigheid en gemeenschappelijkheid.
Samenvatting
Marx: sociale zekerheid = onvoldoende correctie van structurele ongelijkheid.
Rawls: sociale zekerheid = noodzakelijke pijler van rechtvaardigheid.
Aristoteles: waardevol als ze gericht is op intrinsiek goed leven, niet louter op economische efficiëntie.
Plato verbindt ware kennis met de ideeënwereld en ziet de filosoof als iemand die de grot kan verlaten. Hobbes en Locke vertrekken daarentegen vanuit de natuurtoestand en sluiten een sociaal contract om orde en rechten te waarborgen. Hoe zou je het verschil tussen Plato’s opvatting van politieke leiding en de sociaalcontractdenkers kunnen duiden? Welke van deze benaderingen lijkt jou relevanter voor de hedendaagse democratie, en waarom?
Plato
Politiek leiderschap moet in handen zijn van filosofen-koningen die inzicht hebben in het Goede.
Hiërarchisch en elitair: gewone burgers zien slechts schaduwen in de grot, enkel de filosoof kan de ware werkelijkheid aanschouwen.
Revolutie = niet relevant: de ideale staat wordt opgebouwd rond waarheid en deugd, niet rond wil van het volk.
Hobbes
Natuurtoestand = oorlog van allen tegen allen.
Sociaal contract → absolute soeverein die vrede en veiligheid garandeert (Leviathan).
Revolutie = onmogelijk/wenselijk te vermijden, want bedreigt orde.
Locke
Natuurtoestand = relatief vreedzaam, maar zonder garanties op eigendom en recht.
Sociaal contract = oprichting van staat die rechten beschermt.
Revolutie is mogelijk wanneer de soeverein de rechten van burgers schendt.
Vergelijking
Plato = kennis en waarheid als fundament → hiërarchische orde.
Hobbes & Locke = veiligheid en rechten als fundament → contractuele legitimiteit.
Verschil: Plato vertrouwt op wijsheid van enkelen, Hobbes/Locke op consensus van allen.
Hedendaagse democratie
Locke’s model is het meest herkenbaar: rechten, checks & balances, en mogelijkheid tot verzet tegen machtsmisbruik.
Plato’s model is inspirerend voor de idee van moreel leiderschap, maar onverenigbaar met democratische gelijkheid.
Hobbes blijft relevant in tijden van chaos of crisis (bv. pandemie, oorlog) → sterke staat voor orde.
In de Goelag Archipel schrijft Solzjenitsyn dat de grens tussen goed en kwaad niet door staten of klassen loopt, maar door ieder mensenhart. Hoe kan deze gedachte verbonden worden met Kants visie op de menselijke persoon en de categorische imperatief?
Solzjenitsyn
Goed en kwaad zijn geen puur externe categorieën, maar een interne strijd in elke mens.
Zelfs in slechte mensen blijft een kern van goed, en omgekeerd.
Kant
Mens = autonoom wezen met waardigheid, nooit louter middel.
Categorische imperatief: handel zo dat je de menselijkheid nooit louter als middel gebruikt, en dat je maxime veralgemeendbaar is.
Goed en kwaad spelen zich af in de wil: gehoorzaam ik aan de plicht (rede) of aan neiging/eigenbelang?
Verbinding
Solzjenitsyns innerlijke strijd = Kant’s botsing tussen plicht en neiging.
De categorische imperatief fungeert als kompas in deze strijd → helpt de mens het “bruggenhoofd van goed” te behouden.
Spinoza stelt dat de natuur geen doelgerichtheid kent en dat het idee van een door God gewilde orde slechts een projectie van de menselijke geest is. Vergelijk deze visie met Aristoteles’ teleologische wereldbeeld. Hoe verschilt hun antwoord op de vraag of de werkelijkheid een ingebouwde zin of doel heeft? Kan je deze tegenstelling toepassen op het debat rond artificiële intelligentie vandaag?
Aristoteles
Teleologisch wereldbeeld: alles heeft een doel (telos) dat vervulling geeft.
Natuurprocessen (zoals groei van een plant of genezing door een arts) zijn gericht op hun intrinsiek doel.
Het goede leven (eudaimonia) = leven volgens het eigenlijke doel van de mens: rationele activiteit in gemeenschap.
Spinoza
Verwerpt doelgerichtheid: de natuur werkt louter mechanisch volgens noodzakelijke wetten.
Doeloorzaken = menselijke projectie: wij schrijven zin en bedoeling toe omdat wij zelf intentionele wezens zijn.
De werkelijkheid is immanent en neutraal; geen ingebouwde morele orde.
Verschil
Aristoteles: werkelijkheid bevat intrinsieke zin en richting.
Spinoza: werkelijkheid is zinloos vanuit zichzelf, maar door rede en inzicht kan de mens vrijheid vinden.
Toepassing AI
Aristoteles: vraag of AI in overeenstemming staat met het doel van de mens (bevorderen van goed leven).
Spinoza: AI is een noodzakelijk gevolg van menselijke kennisontwikkeling; geen ingebouwd doel, enkel gevolgen die wij rationeel moeten begrijpen.
→ Debat vandaag: zien we AI als instrument dat in dienst moet staan van menselijke doeleinden (Aristoteles), of als neutrale kracht waarvan zin en betekenis afhangen van ons gebruik (Spinoza)?
Hobbes ziet in de natuurtoestand een oorlog van allen tegen allen, terwijl Rousseau ervan uitgaat dat de mens in oorsprong goed en vreedzaam is. Hoe leiden hun verschillende mensbeelden tot uiteenlopende opvattingen over de staat? Welke van deze visies vind je overtuigender in het licht van hedendaagse maatschappelijke problemen zoals ongelijkheid of migratie?
Hobbes
Mensbeeld: egoïstisch, gericht op zelfbehoud, wantrouwig.
Natuurtoestand = oorlog → leven is “eenzaam, armoedig, vuil, beestachtig en kort”.
Oplossing: sociaal contract waarbij men vrijheid overdraagt aan een absolute soeverein (Leviathan).
Staat = noodzakelijk om vrede en orde te garanderen.
Rousseau
Mensbeeld: van nature goed, vreedzaam, maar gecorrumpeerd door samenleving en privébezit.
Natuurtoestand = vrijheid en onschuld.
Oplossing: sociaal contract waarbij burgers zich verenigen in een volkswil (volonté générale).
Staat = instrument om oorspronkelijke vrijheid en gelijkheid te herstellen.
Verschil
Hobbes: sterke, autoritaire staat om egoïsme in toom te houden.
Rousseau: democratische staat om vervreemde mens terug bij zichzelf te brengen.
Toepassing vandaag
Migratie → Hobbes: nood aan sterke staat om conflicten te beheersen. Rousseau: oorzaak ligt in sociale ongelijkheid, oplossing via solidariteit.
Ongelijkheid → Hobbes: focus op orde en stabiliteit. Rousseau: focus op herverdeling en gelijkheid.
Eigen beoordeling (student mag kiezen, bv.):
Rousseau’s optimisme sluit aan bij projecten rond sociale inclusie en armoedebestrijding.
Hobbes blijft relevant in tijden van chaos (bv. pandemie, oorlog) waar orde primeert.
Volgens Kant is vrijheid geen onbeperkte keuze, maar gehoorzaamheid aan de morele wet die de rede zichzelf geeft. Sartre daarentegen spreekt over een radicale vrijheid die de mens veroordeelt om keuzes te maken. Hoe verhouden deze twee vrijheidsopvattingen zich tot elkaar? Welke van beide vind je vruchtbaarder om actuele ethische vraagstukken – zoals klimaatverantwoordelijkheid of biomedische keuzes – te benaderen?
Kant
Vrijheid = autonomie = handelen volgens de categorische imperatief.
Niet doen wat je wil, maar wat je redelijkerwijs zou willen dat iedereen doet.
Vrijheid staat in dienst van universele moraliteit.
Sartre
Vrijheid = radicaal en onvermijdelijk: mens is “veroordeeld tot vrijheid”.
Geen objectieve morele wet → elke keuze creëert waarden.
Vrijheid = last (angst, verantwoordelijkheid) maar ook ultieme bron van zin.
Vergelijking
Kant: vrijheid begrensd door plicht → zekerheid en universaliteit.
Sartre: vrijheid absoluut → onzekerheid, verantwoordelijkheid, existentiële last.
Toepassing vandaag
Klimaatverantwoordelijkheid
Kant: categorische imperatief → vervuiling niet veralgemeenbaar → dus plicht tot duurzaamheid.
Sartre: ieder individu moet vrij kiezen om verantwoordelijkheid te nemen; wie het niet doet, ontkent zijn eigen vrijheid.
Biomedische keuzes (bv. genetische manipulatie)
Kant: enkel toegestaan als menselijke waardigheid gerespecteerd wordt.
Sartre: geen objectieve grenzen, enkel verantwoordelijkheid van de keuze zelf.
Afweging
Kant biedt duidelijkheid en universele criteria.
Sartre benadrukt individuele verantwoordelijkheid in nieuwe, onzekere situaties.
Student mag beargumenteren welke aanpak vruchtbaarder is.
In de moderne wetenschap (bv. Galilei, Newton) wordt de natuur beschreven in wiskundige termen en niet langer via doelgerichtheid. Hoe verhoudt deze “onttovering van de wereld” zich tot Plato’s ideeënleer? Welke van deze visies helpt ons volgens jou beter om de relatie tussen mens en natuur in de huidige klimaatcrisis te begrijpen?
Moderne wetenschap
Onttovering: natuur is neutraal, objectief, mathematisch.
Geen intrinsieke betekenis, enkel wetmatige processen.
Mens kan natuur technisch manipuleren.
Plato
Ideeënleer: zintuiglijke wereld is slechts schaduw van de ware werkelijkheid.
Ware kennis richt zich op het blijvende en het Goede.
Mens moet zich oriënteren op hogere orde, niet op toevallige verschijnselen.
Toepassing klimaatcrisis
Moderne wetenschap: levert exacte kennis (CO₂, opwarming), maar riskeert reductionisme (natuur enkel als systeem).
Plato: roept op tot morele oriëntatie (idee van het Goede → zorg voor gemeenschap en aarde).
Beide complementair: wetenschap voor feiten, Plato voor normatieve richting.
Volgens Socrates is een niet-onderzocht leven niet waard geleefd te worden. Hoe verschilt dit standpunt van de sofisten? Waarom blijft dit onderscheid vandaag relevant, bijvoorbeeld in het debat over sociale media en publieke opinie?
Socrates
Zelfonderzoek en dialoog als weg naar waarheid.
Waarheid = universeel en rationeel te vinden.
Filosofie = morele opdracht om kritisch te onderzoeken.
Sofisten
Waarheid = relatief, afhankelijk van overtuigingskracht en perspectief.
Rhetoriek belangrijker dan objectieve waarheid.
Succes in politiek en debat staat centraal.
Verschil
Socrates: objectieve waarheid zoeken.
Sofisten: waarheid reduceren tot nuttige overtuiging.
Actueel voorbeeld
Sociale media: algoritmes belonen retoriek, emotie en overtuiging (sofisten).
Kritisch onderzoek naar feiten en argumenten (socratisch ideaal) is noodzakelijk voor gezonde democratie.
Relevantie: fake news, polarisatie, invloed van influencers.
Plato’s grotvergelijking beschrijft de weg van schijn naar waarheid. Hoe kan je dit vergelijken met Descartes’ methodische twijfel? Welke rol speelt onderwijs vandaag in het begeleiden van mensen uit de “grot” van onwetendheid?
Plato
Mensen zien slechts schaduwen (schijn).
Filosoof verlaat de grot, aanschouwt ideeënwereld → waarheid en het Goede.
Onderwijs = omkering van ziel naar waarheid.
Descartes
Radicale twijfel om valsheid te elimineren.
Eerste zekerheid: cogito ergo sum.
Opbouw van zekere kennis vanuit rationele fundamenten.
Vergelijking
Beide zoeken zekerheid voorbij schijn.
Plato: via metafysisch inzicht in ideeënwereld.
Descartes: via rationele twijfel en helderheid.
Onderwijs vandaag
Helpt kritisch onderscheid maken tussen “schaduwen” (fake news, oppervlakkige info) en betrouwbare kennis.
Leert twijfel en kritisch denken (cartesiaans) én oriënteert op waarden (platoons).