kapitel 5
0.0(0)
Learn
Practice Test
Spaced Repetition
Match
FlashcardsCard Sorting
1/144
Study Analytics
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
145 Terms
1
New cards
die Entzündung
de ontsteking
2
New cards
die Krankheit (-en)
de ziekte
3
New cards
krank sein
ziek zijn
4
New cards
die Beschwerde (-n)
de klacht
5
New cards
die Gesundheit
de gezondheid
6
New cards
gesund
gezond
7
New cards
die Erkältung
de verkoudheid
8
New cards
die Grippe
de griep
9
New cards
die Kopfschmerzen
de hoofdpijn
10
New cards
die Zahnschmerzen
de tandpijn
11
New cards
schmerzen
pijn doen
12
New cards
wehtun
pijn doen
13
New cards
die Entzündung
de ontsteking
14
New cards
das Nasenbluten
de bloedneus
15
New cards
der Schnupfen
de neusverkoudheid
16
New cards
das Fieber
de koorts
17
New cards
die Wunde (-n)
de wonde
18
New cards
blass aussehen
er bleekjes uitzien
19
New cards
verstaucht / verrenkt
verstuikt
20
New cards
der Arzt (¨e)
de dokter, arts
21
New cards
der Hausarzt
de huisarts
22
New cards
die Sprechstunde
het spreekuur
23
New cards
untersuchen
onderzoeken
24
New cards
der Patient (-en)
de patiënt
25
New cards
der Warteraum
de wachtkamer
26
New cards
das Medikament (-e)
het geneesmiddel
27
New cards
das Arzneimittel (-)
het geneesmiddel
28
New cards
das Krankenhaus (¨er)
het ziekenhuis
29
New cards
operieren
opereren
30
New cards
die Operation (-en)
de operatie
31
New cards
die Mahlzeit (-en)
de maaltijd
32
New cards
schlimm
erg
33
New cards
die Nacht (¨e)
de nacht
34
New cards
der Notfall
het spoedgeval, het noodgeval
35
New cards
das Glück
het geluk
36
New cards
der Kopf
het hoofd
37
New cards
das Haar (-e)
het haar
38
New cards
das Auge (-n)
het oog
39
New cards
das Ohr (-en)
het oor
40
New cards
die Nase
de neus
41
New cards
der Mund
de mond
42
New cards
die Lippe (-n)
de lip
43
New cards
der Zahn (¨e)
de tand
44
New cards
die Zunge (-n)
de tong
45
New cards
der Hals
de hals, keel
46
New cards
die Schulter (-n)
de schouder
47
New cards
die Brust (¨e)
de borst
48
New cards
der Rücken
de rug
49
New cards
der Bauch
de buik
50
New cards
der Arm (-e)
de arm
51
New cards
die Hand (¨e)
de hand
52
New cards
das Handgelenk (-e)
de pols
53
New cards
der Finger (-)
de vinger
54
New cards
das Bein (-e)
het been
55
New cards
das Knie (-)
de knie
56
New cards
der Knöchel (-)
de enkel
57
New cards
der Fuß (¨e)
de voet
58
New cards
der Zeh (-en), die Zehe (-n)
de teen
59
New cards
Wo hast du Schmerzen? Was tut weh? Wo tut es dir/Ihnen weh? Wo schmerzt es?
Waar heb je pijn? 4x
60
New cards
Wie geht es dir/Ihnen?
Hoe gaat het met jou/u?
61
New cards
Wie fühlst du dich?
Hoe voel je je?
62
New cards
Welche Beschwerden haben Sie?
Welke klachten heeft u?
63
New cards
Was fehlt dir/Ihnen?
Wat mankeert je/u?
64
New cards
Was ist mit dir passiert? Was ist mir dir geschehen?
Wat is er met jou gebeurd? 2X
65
New cards
Was ist eigentlich/denn los? Was hast du denn?
Wat is er eigenlijk aan de hand? 2X
66
New cards
Ich habe eine Erkältung
ik heb een verkoudheid
67
New cards
Ich habe mich geschnitten.
Ik heb me gesneden.
68
New cards
Ich habe mir den Fuß verstaucht/verrenkt.
Ik heb mijn voet verstuikt.
69
New cards
Ich habe Fieber.
Ik heb koorts.
70
New cards
Mir ist mies.
Ik voel me niet lekker.
71
New cards
Ich fühle mich hundeelend.
Ik voel me zo ziek als een hond.
72
New cards
Mir ist schlecht.
Ik voel me slecht.
73
New cards
Ich habe heute Nacht schlecht geschlafen.
Ik heb deze nacht slecht geslapen.
74
New cards
Ich bin die Treppe runtergefallen.
Ik ben van de trap gevallen.
75
New cards
Ich fühle mich schon wieder besser/Es geht schon wieder (viel besser).
Ik voel me al weer beter. 2x
76
New cards
Kommen Sie bitte herein!
Komt u binnen aub!
77
New cards
Ist es schlimm?
Is het erg?
78
New cards
Kann ich Ihnen helfen?
Kan ik u helpen?
79
New cards
der Heuschnupfen
de hooikoorts
80
New cards
das Seitenstechen
de steken in de zij
81
New cards
gebrochen
gebroken
82
New cards
das Schild (-er)
het naamplaatje
83
New cards
der Beipackzettel (-)
de bijsluiter
84
New cards
das Bild (-er)
de foto, de plaat
85
New cards
Mein Bauch tut weh.
Mijn buik doet zeer.
86
New cards
Ich habe Zahnschmerzen
Ik heb kiespijn
87
New cards
Ich habe eine Grippe
ik heb griep
88
New cards
Ich habe mir den Arm gebrochen
Ik heb mijn arm gebroken.
89
New cards
Mir ist übel.
ik ben misselijk
90
New cards
Welche Nahrungsmittel sind gesund?
Welke voedingsmiddelen zijn gezond?
91
New cards
Die Basis für eine gesunde Ernährung ist viel Wasser trinken.
De basis voor gezond voedsel is veel water drinken.
92
New cards
Obst und Gemüse sind auch wichtig für eine gesunde Ernährung.
Fruit en groenten zijn ook belangrijk voor gezonde voeding.
93
New cards
der Verband(s)kasten
de EHBO-kist
94
New cards
die Schere
de schaar
95
New cards
der Verband (¨e)
het verband
96
New cards
die Sicherheitsnadel
de veiligheidsspeld
97
New cards
die Flasche (-n)
de fles
98
New cards
das Desinfektionsmittel
het ontsmettingsmiddel
99
New cards
die Salbe (-n)
de zalf
100
New cards
die Dose (-n)
de doos, het blikje