Kaarten: Biologie: T5 Regeling | Quizlet

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/101

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

102 Terms

1
New cards

schildklier

hormoonklier die thyroxine produceert; ligt in de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp aan

2
New cards

thyroxine (schildklierhormoon)

stimuleert de stofwisseling en groei en ontwikkeling bij kinderen

3
New cards

insuline en glucagon

Deze hormonen houden het glucosegehalte van het bloed min of meer constant

4
New cards

nieren produceren epo wanneer...

wanneer ze onvoldeonde zuurstof krijgen

5
New cards

Zenuwcellen (neuronen)

cellen die impulsen geleiden en neurotransmitters afgeven

6
New cards

cellichamen van zenuwcellen liggen...

vlak of in het centerale zenuwstelsel

7
New cards

Gevoelscentra

Hersencentra waarin impulsen worden ontvangen die afkomstig zijn van zintuigen

8
New cards

Bewuste reactie

Reactie waarbij de impulsen altijd via de hersenen verlopen

9
New cards

rustpotentiaal

het verschil in lading tussen de binnen- en buitenzijde van het celmembraan van zenuwcellen als ze geen impulsen voortgeleiden

10
New cards

ionenpomp

kan ionen tegen het concentratieverval in, de cel in of uit transporteren

11
New cards

impulsfrequentie

het aantal impulsen per tijdseenheid die door een zenuwcel wordt voortgeleid

12
New cards

pezen

hiermee zitten spieren aan botten vast

13
New cards

spierbundel

is omgeven door een laag bindweefsel en bestaat uit een aantal spiervezels

14
New cards

Hormonen

chemische stoffen die door hormoonklieren aan het bloed worden afgegeven en processen in het lichaam regelen

15
New cards

doelwitorganen

De organen die door specifieke hormonen worden beïnvloed.

16
New cards

Hormoonstelsel

alle hormoonklieren in het lichaam

17
New cards

Hypofyse

Een hormoonklier onder aan de hersenen, die in verbinding staat met de hypothalamus en o.a. stimulerende hormonen afscheidt. Stimulerende hormonen stimuleren de werking van andere hormoonklieren

18
New cards

regelkring

bestaat uit een sensor, een controlecentrum en een effector en zorgt voor het handhaven van een bepaalde normwaarde in een organisme

19
New cards

Homeostase

het in stand houden van een dynamisch evenwicht in het inwendige milieu van organismen

20
New cards

Normwaarde

Het gewenste niveau van een bepaalde factor.

21
New cards

dynamisch evenwicht

Een bepaald evenwicht dat steeds schommelt rondom de normwaarde.

22
New cards

negatieve terugkoppeling

een stof remt zijn eigen aanmaak

23
New cards

Positieve terugkoppeling

Wanneer een toename van het resultaat het proces versterkt.

24
New cards

uitwendig milieu van een organisme

de omgeving buiten iets dat is omgeven door andere cellen, weefsels en organen

25
New cards

Inwendig milieu van een organisme

Het inwendig milieu is de weefselvloeistof rond de cellen, de lymfevloeistof en het bloed. Wat tot het inwendig milieu van een organisme behoort, kan in principe het lichaam niet verlaten.

26
New cards

signaalmoleculen

Stoffen die communicatie tussen cellen mogelijk maken in een meercellig organisme.

27
New cards

receptoren

eiwitten in het celmembraan, het cytoplasma of de celkern, waaraan een specifiek molecuul kan binden

28
New cards

doelwitcellen

cellen die receptoren bezitten waaraan bepaalde signaalmoleculen kunnen binden

29
New cards

endocriene klieren

Klieren die geen afvoerbuis hebben en hun product afgeven aan het bloed.

30
New cards

Exocriene klieren

Klieren met een afvoerbuis waarmee ze hun product afgeven aan hun omgeving.

31
New cards

hormoonconcentratie

De concentratie van een bepaald hormoon in het bloed.

32
New cards

hormoonklieren

1. Hypofyse

2. Schildklier

3. Bijnieren

4. Eilandjes van Langerhans

5. Ovaria of Testes

33
New cards

Hypothalamus en Hypofyse

verbinden het zenuwstelsel en hormoonstelsel met elkaar

34
New cards

hypofysevoorkwab

Produceert :

groeihormoon (GH)

TSH

ACTH

FSH

LH

prolactine

35
New cards

hypofyseachterkwab

Produceert :

ADH

Oxytocine

36
New cards

ADH (antidiuretisch hormoon)

Een hormoon dat de resorptie van water in de nieren stimuleert. (bij de vorming van urine)

37
New cards

Oxytocine

hormoon dat het ontstaan van weeën aan het einde van de zwangerschap en tijdens de geboorte stimuleert, dat bij het zogen zorgt voor de melksecretie uit de melkklieren in de borsten.

38
New cards

Hypothalamus functie

regelt secretie van hormonen door hypofyse

39
New cards

TSH (thyroïdstimulerend hormoon)

Stimuleert secretie van thyroxine en vorming van schildklierweefsel

40
New cards

Jodium is...

noodxkelijk voor vorming van thyroxine

41
New cards

thyroxine remt...

productie en secretie van TSH

42
New cards

eilandjes van Langerhans

celgroepjes in de alvleesklier die voor de vorming van de hormonen insuline en glucagon zorgen

43
New cards

Bloedsuikerspiegel

glucoseconcentratie in het bloed

tussen 4,0 en 8,0 mmol/L

44
New cards

glycogeen

Lange ketting van glucosedeeltjes

wordt gevormd door de lever bij de opslag van glucose

reservecellen

45
New cards

epo (erytropoëtine)

hormoon dat de productie van rode bloedcellen in het rode beenmerg stimuleert

46
New cards

Bijnieren

Liggen op de nieren, maken o.a. adrenaline (stresshormoon)

bestaan uit bijnierschors en bijniermerg

47
New cards

zenuwstelsel

Bestaat uit hersenen, ruggenmerg en zenuwen; de taak is het aansturen en laten samenwerken van je organen

48
New cards

centrale zenuwstelsel

bestaat uit grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg

49
New cards

perifere zenuwstelsel

zenuwen

50
New cards

animale zenuwstelsel

regelt bewuste reacties en de houding en beweging van het lichaam

51
New cards

autonome zenuwstelsel

regelt je ademhaling, de werking van je hart en andere inwendige organen; werkt buiten de wil om

52
New cards

werking van zenuwstelsel

1. receptoren

2. conducturen

3. effectoren

53
New cards

receptoren

Vangen prikkels op uit het milieu en zetten deze om in impulsen

54
New cards

Conductoren

zenuwcellen die impulsen geleiden

55
New cards

effectoren

spieren die reageren op impulsen door samen te trekken of te ontspannen en klieren die reageren op impulsen door stoffen af te scheiden

56
New cards

Neurotransmitters zijn

signaalmoleculen

57
New cards

dendriet

uitlopers van een zenuwcel die impulsen naar het cellichaam toe geleiden

58
New cards

axon (neuriet)

uitloper van een neuron die impulsen van het cellichaam af geleidt

59
New cards

myelineschede

isolerende laag om uitlopers van zenuwcellen

bestaan uit cellen van Schwann

60
New cards

cellen van Schwann

cellen die de myelineschede vormen die veel axonen omgeeft

61
New cards

Synapse (Synaps)

plaats van prikkeloverdracht tussen de cellen

einde van vertakking van axon

62
New cards

synaptische spleet

Spleet tussen het uiteinde van een axon van een neuron en een doelwitcel waar celcommunicatie plaatsvindt met behulp van neurotransmitters.

63
New cards

gevoelszenuwcellen

geleiden impulsen van zintuigcellen naar het centrale zenuwstelsel

64
New cards

Schakelcellen

Geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel.

65
New cards

bewegingszenuwcellen

geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren

66
New cards

Gemengde zenuw

Bevat uitlopers van gevoelszenuwcellen en bewegingszenuwcellen

67
New cards

grote hersenen

Deel van de hersenen dat gaat over bewuste waarneming en beweging, onthouden en nadenken

68
New cards

kleine hersenen

deel van hersenen dat bewegingen coordineert en het evenwicht handhaaft

69
New cards

hersenschors

buitenste, grijze (sterk geplooide) gedeelte van de grote en de kleine hersenen

70
New cards

grijze stof

hierin liggen de cellichamen van schakelcellen en van bewegingszenuwcellen

71
New cards

witte stof

weefsel aan de buitenkant van het ruggenmerg en de binnenkant van de grote hersenen. In de witte stof liggen veel gemyeleiniseerde zenuwvezels

72
New cards

hersenstam

gedeelte van de hersenen, gelegen tussen grote hersenen en ruggenmerg.

De hersenstam bevat centra voor het autonome zenuwstelsel, is de verbinding tussen hersenen en ruggenmerg.

De reflexen van hoofd en hals lopen via de hersenstam.

73
New cards

Hersencentra

delen van de grote hersenen met speciale functies

74
New cards

Bewegingscentra

Hersencentra waarin impulsen ontstaan die bewuste bewegingen veroorzaken

75
New cards

ruggenmerg

deel van het zenuwstelsel dat in de wervelkolom ligt; via je ruggenmerg gaan impulsen van zintuigen naar de hersenen en van de hersenen naar de spieren

76
New cards

Ruggenmergzenuwknopen (spinale ganglia)

verdikkingen in de gevoelszenuwen vlak bij het ruggenmerg die worden gevormd door een opeenhoping van cellichamen van gevoelszenuwcellen

77
New cards

Onbewuste reactie, reflex

Directe, onwillekeurige reactie op een zenuwprikkel

78
New cards

reflexboog

de weg die impulsen bij een reflex afleggen. Een reflexboog bestaat uit:

een receptor

een sensorisch neuron

een deel van het centrale zenuwstelsel

motorische neuronen

en effectoren.

79
New cards

orthosympatisch zenuwstelsel

deel van het autonome zenuwstelsel dat organen zodanig beïnvloedt dat het lichaam activiteiten kan doen waar energie voor nodig is. (bij adrenline)

80
New cards

parasympatisch zenuwstelsel

het deel van het autonome zenuwstelsel dat het lichaam in rust brengt

81
New cards

innerveren

alle organen in het lichaam zijn verbonden met zenuwen die de organen van impulsen kunnen

82
New cards

dubbele innervatie

het doelwitorgaan wordt geïnnerveerd door een zenuw van het orthosympatische zenuwstelsel en een zenuw van het parasympatische zenuwstelsel

83
New cards

natrium-kaliumpomp

ionenpomp in het celmembraan waarvan de transporteiwitten actief natriumionen de cel uit transporteren en kaliumionen de cel in transporteren met behulp van energie uit ATP

84
New cards

natriumkanalen

kanalen in het membraan van een zenuwcel die een rol spelen bij de impulsgeleiding naar binnen

85
New cards

drempelwaarde

minimale sterkte van een prikkel die effect heeft, de prikkeldrempel

86
New cards

actiefase

wanneer in een zenuwcel een impuls ontstaat doordat de binnenkant van het celmembraan van de zenuwcel door het transport van Na+-ionen de cel in een positieve lading krijgt ten opzichte van de buitenkant

87
New cards

kaliumkanaal

kanalen in het membraan van een zenuwcel die een rol spelen bij de impulsgeleiding naar buiten

88
New cards

Herstelfase

periode waarin een bepaald deel van het celmembraan niet of minder goed in staat is nieuwe impulsen te geleiden doordat de normale ionenverdeling nog niet is hersteld

89
New cards

impulssterkte

de grootte van de verandering in elektrische lading van het celmembraan

90
New cards

Sprongsgewijze impulsgeleiding

impuls 'springt' van insnoering naar insnoering bij een uitloper met een myelineschede doordat alleen bij de insnoeringen ionentransport plaatsvindt

91
New cards

impulsoverdracht

van een zenuwce naar een ander zenuw-, spier- of kliercel met neurotransmitters di vrijkomen uit het uiteinde van een axon

92
New cards

Glad spierweefsel

spierweefsel in de wand van buisvormige of holle organen dat wordt geïnnerveerd door het autonome zenuwstelsel en dat bestaat uit langwerpige spiercellen met elk een celkern. traag maar moeijlijk vermoeid

93
New cards

Dwarsgestreept spierweefsel

spierweefsel in skeletspieren; ziet er door een microscoop gestreept uit, staat onder invloed van de wil, sterk maar snel moe

94
New cards

spiervezel

langwerpige vezelvormige cel in dwarsgestreept spierweefsel. Elke spiervezel is ontstaan door versmelting van vele spiercellen

95
New cards

spierschede

Stevig bindweefsel om een spier

96
New cards

motorische eindplaatjes

de uiteinden van de vertakkingen van een axon van een bewegingszenuwcel

97
New cards

motorisch eenheid

alle spiervezels die impulsen krijgen van hetzelfde motorisch neuron

98
New cards

spierfibrillen

in de spiervezel

tussen in zitten mitochondriën en en glycogeenkorrels

99
New cards

filamenten

eiwitdraden in een spierfibril

100
New cards

Actine

dunne filamenten in een spierfibril