This Text

0.0(0)
studied byStudied by 7 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/101

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

102 Terms

1
New cards
\


 



Behoefte
Het aanvoelen van een tekort en streven naar een bevrediging ervan.
2
New cards
5 soorten behoeftes
Primaire of levensnoodzakelijke zoals voeding en huisvesting. Immateriële zoals onderwijs en geneeskundige zorg. Materiële zoals kleding en voeding. Collectieve of gemeenschappelijke zoals onderwijs en bejaardenzorg. Individuele zoals voeding, kleding, huisvesting en ontspanning.
3
New cards
Schaarse middelen
\
Middelen waarvan de gevraagde hoeveelheid groter is dan de beschikbare hoeveelheid als het gratis zou zijn.
4
New cards
Technologische vooruitgang
Gezorgd voor efficiëntere productie, waardoor sommige goederen minder schaars zijn geworden
5
New cards
het huidige bewustzijn van het klimaat


de opwarming van de aarde & de druk op natuurlijke grondstoffen → grondstoffen zijn veel schaarser dan men 20 jaar geleden dacht.

6
New cards
Goed dat schaarser wordt


zal hogere waarde & hogere prijs hebben.
7
New cards
Sommige goederen zijn niet schaars
gratis in de maatschappij (lucht)
8
New cards
keuzeprobleem in de economie
Goederen & diensten zijn nuttig als ze de behoeften bevredigen
9
New cards
Economisch principe
met beschikbare middelen zo kiezen voor de maximale behoeftebevrediging.
10
New cards
productiefactoren
middelen die de producent kan inzetten voor productie die niet onbeperkt beschikbaar zijn.
11
New cards
3 productiefactoren
* Natuur: grondstoffen, energie
* Arbeid: arbeidsprestaties, fysiek en intellectueel
* Kapitaal: het geheel van door mensen geproduceerde productiemiddelen (machines, gebouwen, infrastructuur)
12
New cards


omwegproductie
dragen indirect, langs een omweg, bij tot behoeftebevrediging
13
New cards
Voor consument stelt dit probleem consumptie


wat hij met zijn beschikbare budget zal doen
14
New cards
Gevolg van het maken van keuzes
je niet meer kan kiezen voor het alternatief.
15
New cards
opportuniteitskost


de alternatieve opbrengst die je misloopt omdat je een andere keuze hebt gemaakt.
16
New cards
Micro-economie
het bestuderen van het gedrag van een individuele huishouding. De keuzes van individuele consumenten en producenten. Bekijken hoe een consument keuzes zal maken.
17
New cards
Macro-economie
economische grootheden voor een heel land worden bij elkaar opgeteld. Bv. het nationaal inkomen, totale consumptie.
18
New cards
Vaste kosten/constante kosten (CK)
onafhankelijk van hoeveelheid geproduceerde goederen.

Voorbeelden: huur, verzekeringen, verlichting

\
\-→ ongeacht aantal geproduceerde goederen

* kosten steeds hetzelfde
* vaste kosten nemen toe
* verzekering duurder worden = horizontale curve naar boven verschuiven
19
New cards
20
New cards
Variabele kosten (VK)
wel afhankelijk van het aantal geproduceerde goederen.

Voorbeelden: kosten zoals grondstoffen en energie.

-→ hoe meer goederen er geproduceerd moeten worden = hoe hoger deze kosten
21
New cards
Totale kosten


= som van de vaste kosten en de variabele kosten.

→ geeft beeld van de kostprijs voor het produceren van bepaald aantal goederen.
22
New cards
totale kosten formule


TCK + TVK
23
New cards
Totale variabele kosten (TVK)
wel afhankelijk van de productie

* grondstofkosten


* variabel deel van energiekosten,
* arbeid
24
New cards
\
GCK = TCK/Q


Verloop → Dalen voortdurend als de productieomvang stijgt.

\
25
New cards
GVK = TVK/Q
Verloop → dalen eerst, maar voorbij een zeker punt stijgen ze.

komt door toe en afnemende meeropbrengst

\-→ met degressief en progressief verloop van de TVK
26
New cards
GTK = TK/Q of GCK + GVK
Verloop →  eerst dalend,

daarna stijgend verloop.

Oorzaak = wet van toe- en afnemende meeropbrengst
27
New cards
Marginale kosten


wat de extra kost is om een bepaald volume extra te produceren.

MK = ∆TK/∆Q of ∆TVK/∆Q

28
New cards
verband marginale kosten & gemiddelde kosten


marginale kosten = extra kosten omdat je meer produceert

→ verlopen dalend en op dat moment weer stijgen.

\
\-       MK> GK = GK stijgen



\-       MK< GK = GK dalen



\-       GVK & MK snijden elkaar

29
New cards


Wanneer produceert een bedrijf het goedkoopst:


Waar GTK minimaal = technisch optimaal punt. 

→ kunnen opbrengsten hoog zijn (winst) = niet altijd zo zijn maar het kan.

30
New cards
Productiefunctie


geeft de relatie weer tussen de hoeveelheid input (productiefactoren) & de maximale output (goederen)

\-→ die door het inzetten van deze productiefactoren kan geproduceerd worden

→ arbeid, kapitaal en natuur zal leiden tot een bepaalde output.

31
New cards
output


afgewerkt goed zijn die verkocht zal worden
32
New cards
een intermediair goed
= goed dat nog verder verwerkt zal moeten worden in een volgend productieproces
33
New cards
Productiefactoren zijn schaars


producent zal maar een bepaald aantal goederen kunnen produceren.
34
New cards


Aantal veronderstellingen om de productie te vereenvoudigen:


* Enkel kapitaal en arbeid nodig voor de productie (toenemen door arbeid)



* geen uitbreiding kapitaalgoederen



* meer arbeiders inschakelen

35
New cards
conclusie productie vereenvoudigen


dat kapitaal niet aanpasbaar is op korte termijn (constant houden)

& dat de hoeveelheid inzetbaar kapitaal gegeven is.

36
New cards


Break-evenpoint:


Breakevenomzet(afzet) = minimumomzet(afzet) -→ gerealiseerd moet worden opdat alle kosten gedekt zijn.

37
New cards
marginale opbrengst


is de extra opbrengst die we hebben als we 1 extra product produceren en verkopen.
38
New cards
marginale opbrengsten en marginale kosten vergelijken
kunnen we nagaan welke hoeveelheid het best mogelijke resultaat behaalt = optimale productiegrootte



(winstmaximalisatie) → we merken dat het meer zal kosten dan opbrengen als we meer gaan produceren.

39
New cards
Indifferentiecurve


geeft alle goederen bundels weer die voor de consument hetzelfde nut opleveren

= 1 ste voorstelling van de voorkeuren van onze consument.

40
New cards
Consument moet keuze maken tussen 2 goederen (brood en limonade)


omdat consument een beperkt budget beschikbaar heeft zal

\-→ ook een beperkt aantal combinaties van deze goederen in aanmerking komen.

Alshij meer brood koopt -→ minder limonade kunnen kopen
41
New cards


goederenbundel van de consument
Alle combinaties van deze goederen die consument verkiest binnen budget
42
New cards


Indifferentiecurves kennen een dalend verloop


= Er is dus een negatieve relatie tussen 2 goederen.
43
New cards


Budgetbeperking
consument beperkt in zijn keuze door een budgetbeperking .

\-→ Om deze budgetbeperking grafisch voor te stellen kijken we naar de budgetlijn
44
New cards
budgetlijn


geeft alle combinaties aan van 2 goederen die met een bepaald budget kunnen worden aangekocht tegen een gegeven marktprijs.

45
New cards
\


goederenbundel die met deze 2 voorwaarden overeenkomt is het raakpunt van de budgetlijn met een indifferentiecurve = raakpunt (consumenten evenwicht)


* Zijn nut maximaliseren dus een goederenbundel kiezen die ver mogelijk van de oorsprong ligt.



* Rekening  houden met de budgetbeperking en dus een keuze zal maken die op de budgetlijn ligt.

46
New cards
Wijzigingen in het budget


als het budget van de consument wijzigt -→ zal de budgetlijn evenwijdig naar boven of beneden verschuiven.

\
47
New cards
Inkomenselasticiteit
van een product geeft aan -→ wat er gebeurt met de consumptie van dat product wanneer het inkomen van de consument wijzigt.
48
New cards
Inkomen consument stijgt → Wet van Engel


= bij stijging van inkomen

\-→ de uitgaven voor voeding procentueel daalden

\-→ die van luxegoederen procentueel toenamen.

49
New cards
Inkomensvraagcurve (engelcurve)
= grafische weergave van het verband tussen gevraagde inkomen & inkomen van de consument.
50
New cards
De inkomenselasticiteit van de vraag


verhouding tussen de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele verandering van het inkomen.

51
New cards
welke prijzen en voorkeuren zullen morgen veranderen
inkomen van de consument
52
New cards


Inkomens Elastische vraag: Ey > 1 =  luxegoederen



\-→ drempelinkomen



Inkomen stijgt → vraag naar product neemt meer dan evenredig toe en omgekeerd.



producten: doet zich voor bij luxeproducten & geen basisproducten



Drempelinkomen → inkomen lager dan 2000



Boven 2000 → dan bestaat er vraag naar dit product



53
New cards
drempelinkomen


men koopt het goed pas vanaf een bepaald inkomen
54
New cards


inkomensinelastische vraag: Ey < 1 = voeding, sigaretten



Inkomen consument → gevraagde hoeveelheid minder dan 1 evenredig toenemen → wel groter dan 1.



→ teller wordt kleiner dan de noemer



→ dit doet zich voor bij de basisproducten



→ teller en noemer dalen = gevraagde hoeveelheid dalen omgekeerd



producten: inferieure producten (tweedehandskleding), (Alcohol/sigaretten)

55
New cards
Marktmechanisme:
= confrontatie tussen vraag en aanbod.

→ bepaalt  de prijs en de hoeveelheid die op de markt kan worden verhandeld.
56
New cards
veronderstellingen van marktmechanisme


●     Homogeen product = product dat steeds hetzelfde is, ongeacht van welke producent het komt. voorbeelden: landbouwproducten



●     Er zijn veel producenten en consumenten op de markt (veel aanbieders en vrager)



●     Perfecte informatie → alle producenten en consumenten op de hoogte van de prijzen en de hoeveelheden die elke producent kan aanbieden en elke consument kan aankopen.



●     Vrije toetreding en aftreding tot de markt. → licentie of hele grote investeringen niet vereist.



Wanneer al deze voorwaarden voldaan zijn → spreken we van perfecte concurrentie. (volkomen concurrentie)

57
New cards
Vraag/ gevraagde hoeveelheid:


wordt bepaald door de hoeveelheid goederen of diensten die alle consumenten samen willen aankopen in een bepaalde periode en tegen een bepaalde prijs.

\
We kunnen stellen dat als de prijs stijgt → de consumenten minder bereid zullen zijn om de limonade aan te kopen.



58
New cards
Vraag/ gevraagde hoeveelheid:
bepaald door de hoeveelheid goederen of diensten die alle consumenten samen willen aankopen in een bepaalde periode en tegen een bepaalde prijs.

\
We kunnen stellen dat als de prijs stijgt → de consumenten minder bereid zullen zijn om aan te kopen.
59
New cards


Verschillende andere factoren die de vraag kunnen beïnvloeden:



\-       Prijs van substituten of complementaire goederen (benzine & diesel)

60
New cards
Substituten


= vervangers voor goederen

61
New cards
complementaire goederen


= goederen die samen verbruikt moeten worden vb; tandpasta en tandenborstel.



\-       Het inkomen



\-       Voorkeuren



\-       Aantal consumenten



\-       Andere factoren: reclame en het weer (vraag naar ijs)

62
New cards
Vraagfunctie:
stelt de relatie voor tussen prijs van goed of dienst & gevaagde hoeveelheid.

\
Als de prijs hoger wordt → zullen minder consumenten nog bereid zijn om limonade te kopen en omgekeerd. = negatief verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid

\
Wanneer de prijs van een product wijzigt -→ een beweging langs de vraagcurve vaststellen.
63
New cards


Vraagcurve kan verschuiven door een verandering van: 



\-       Preferenties van de vragers



\-       Prijzen van andere goederen



\-       Inkomens van de vragers 



\-       Aantal vragers

64
New cards
Aanbod:


wordt bepaald door de hoeveelheid goederen of diensten die alle producenten samen willen aanbieden in een bepaalde periode tegen een bepaalde prijs.

Marginale opbrengst afhankelijk van de marktprijs
65
New cards
Lagere prijs:


producent wilt dan minder aanbieden → marginale opbrengst kleiner en marginale kost verschil wordt kleiner.



Positief verband tussen prijs en aanbod.

66
New cards


Volgende factoren hebben ook invloed op het aanbod:

●     Prijzen van productiefactoren (kapitaal) : als gevolg van deze prijsstijging zullen we ook minder kunnen bieden. (als arbeid duurder wordt)

\
●     Prijzen van andere goederen: minder willen aanbieden

\
●     Verwachting over toekomstige prijzen: verwachten dat prijzen sterk gaan stijgen → kunnen we nu al een voorraad aanleggen zodat we straks een groter aanbod hebben.

\
●     Technologie: technologie ons toelaat om productiekosten te verminderen en efficiënter te gaan produceren → zal aanbod ook stijgen

\
●     Aantal aanbieder : veel aanbieders komen gaat aanbod ook stijgen
67
New cards
Aanbodfunctie:


stelt de relatie tussen de prijs van een goed of dienst en de aangeboden hoeveelheid. (Qa)



→ Hoe hoger de prijs hoe meer men bereid is te bieden.



→ Wanneer de prijs van een product wijzigt, zullen we ook bij het aanbod een beweging langs de aanbodcurve vaststellen.

68
New cards


Verschuiving van de aanbodcurve:



Wanneer een van deze factoren invloed uitoefent op het aanbod, zien we dat de aanbodcurve zal verschuiven.



Wanneer het aanbod stijgt → zal de aanbodcurve naar rechts verschuiven.



Wanneer het aanbod daalt → zal de aanbodcurve naar links verschuiven.

69
New cards


Marktevenwicht:



Wanneer we de vraag & het aanbod kennen, kunnen we spreken van marktevenwicht wanneer deze precies aan elkaar gelijk zijn.



Prijs die bij deze hoeveelheid hoort = marktprijs/evenwichtsprijs



→ Alle aangeboden goederen of diensten zullen dus verkocht worden.

70
New cards


Aanbodoverschot:



De producenten zullen daartegen liever meer limonade verkopen → aanbod verhogen



Gevolg: prijsstijging = er wordt veel geproduceerd die dus niet verkocht wordt.

71
New cards


Aanbodoverschot op verschillende manier opgelost worden:



●     Zonder tussenkomst van de overheid zullen ze bereid zijn om hun producten tegen een lagere prijs te verkopen door middel van kortingen.

→ Consumenten bereid zijn om de producten te kopen en zal het overschot weggewerkt worden. = markt zal zelf opnieuw tot een evenwicht komen. (prijs zakt tot evenwicht markt)



●     Met tussenkomst overheid

72
New cards


verschuivingen in het marktevenwicht:

de overheid verlaagt de werknemersbijdrage voor sociale zekerheid
73
New cards


verschuiving in het aanbod:



als overheid arbeid goedkoper maakt → aanbod limonade zal toenemen waardoor de aanbodcurve naar rechts verschuift.

De hoeveelheid op de markt gaat toenemen en de marktprijs gaat dalen.
74
New cards


Verschuiving van aanbodcurve kan een gevolg zijn van verandering van:



➔   Productiviteit 



➔   Prijzen van productiemiddelen



➔   Aantal aanbieder

75
New cards


Verschuiving in de vraag:



\-       we lanceren een uitgebreide promotiecampagne op de zomerfestivals:



De vraag stijgt enorm waardoor de vraagcurve naar rechts verschuift.



Als gevolg van deze toegenomen vraag zal → de verhandelde hoeveelheid stijgen & marktprijs verhogen.



76
New cards


Prijs verandert t.g.v. verschuiving van marktvraag en/of -aanbod verschuiving van vraagcurve kan een gevolg zijn van verandering van:



➔   Preferenties van vragers



➔   Prijzen van andere goederen



➔   Inkomens van de vragers



➔   Aantal vragers

77
New cards


Verschuiving vraag en aanbod:



\-      rusland boycot de import van europese peren tijdens een hete zomer



De vraagcurve verschuift naar rechts → russische overheid beslist niet langer peren uit de EU te importeren. Belgische perenboeren blijven met groot overschot zitten. Prijs peren daalt drastisch.



→ productie wordt goedkoper en zal aanbod verhogen



→ aanbodcurve verschuift ook naar rechts als gevolg.



Deze 2 verschuivingen leiden tot een verhoging van de verhandelde hoeveelheid, gecombineerd met een prijsverhoging.

78
New cards
Elasticiteit


in welke mate een gevraagde hoeveelheid verandert als gevolg van een prijsverandering Probleem: producenten van goederen en diensten willen weten wat er met de verkochte hoeveelheid gebeurt als de prijs van een goed stijgt of daalt



→ probleem oplossen: prijselasticiteit van de vraag bekijken

79
New cards
Prijselasticiteit van de vraag:


naar een product geeft aan hoe sterk de vraag naar dat product zal wijzigen als we de prijs aanpassen.

\


\-       De prijselasticiteit van de vraag is steeds een negatief getal



\-       De verandering in de prijs en de verandering in de gevraagde hoeveelheid



→ wanneer de prijs wijzigt zal de gevraagde hoeveelheid meer dan evenredig veranderen (teller staat groter getal dan in de noemer)



 



80
New cards


●     Unitair prijselastische vraag



\
 Ev = -1 of |Ev| = 1
81
New cards


●     Prijselastische vraag



Ev < -1 of |Ev| > 1

82
New cards


●     Prijsinelastische vraag



\-1 < Ev < 0 of |Ev| < 1

83
New cards
Winstmaximalisatie:
= het nastreven van zoveel mogelijk producten te verkopen om zo het product bekend te maken en zoveel mogelijk marktaandeel te verwerven.

\-       Sociale ondernemingen hebben als voornaamste doel → het realiseren van waarde voor de maatschappij.

= totale opbrengst (omzet) & totale kosten
84
New cards


\
wanneer een extra eenheid productie meer kost dan ze opbrengt → maken we verlies op die extra eenheid waardoor de totale winst zal dalen.



= winst maximaal wanneer de marginale kost gelijk is aan de marginale opbrengst
85
New cards


Marginale kosten kunnen we berekenen vanuit de kostenstructuur.

marginale opbrengst is echter afhankelijk van de mate van concurrentie in de markt
86
New cards
  *perfecte concurrentie kenmerlen*

●     veel kopers en verkopers

= Afhankelijk van de vraag en aanbod zal er een evenwichtssituatie worden bereikt die de prijs en de hoeveelheid op deze markt zal bepalen.

aantal aanbieders beperkt is = sterke machtspositie

gevolg= 1 aanbieder controleert markt

\
●     het product dat verhandeld is standaardproduct (homogeen product)

\
●     transparantie = manier waarop consumenten geïnformeerd zijn

→ perfecte informatie gekenmerkt → hebben vragers en aanbieders dezelfde en volledige informatie over het product en de prijs waartegen verkocht wordt.

\
●     toetreding van de markt: vrije toetreding → weinig toetredingsdempels

drempels hoger = moeilijk om actief te worden

beperkt door → vestigingswetten, milieuwetgeving, hoge productiekosten, hoge reclamewetgeving
87
New cards
als markt aan deze 4 kenmerken voldoet van de perfecte concurrentie


= ontstaat er 1 prijs (marktprijs/evenwichtsprijs) → bepaalt het gedrag van alle aanbieders en vragers samen.



\-       Elke aanbieder die aan die prijs bepaalt wordt door het evenwicht tussen vraag en aanbod.



\-       Prijs verhogen heeft geen zin want → consumenten kunnen  bij andere producenten voor een lagere prijs aankopen.



\-       Welke hoeveelheid aanbieden: de hoeveelheid die maximale winst bezorgt = optimale productiegrootte



\-       bedrijven streven actief naar maximale winst → winst= maximaal



→ waar: MO = MK (marginale opbrengsten = marginale kosten)



\-       opbrengst in het bedrijf bepaalt door markt & prijs → omdat marktprijs vast is dat wil zeggen dat bij volkomen concurrentie MO = P



→ vraagcurve = horizontaler



\-       elke eenheid brengt dezelfde hoeveelheid. GO = MO = P



→ individuele aanbieder = geen enkele invloed

88
New cards
opbrengsten perfecte concurrentie
elasticiteit van de vraag = oneindig → omdat prijs niet verandert → zoveel aanbieden en verkopen als hij zelf wil tegen marktprijs.
89
New cards
kosten perfecte concurrentie


Individuele aanbieder → wel invloed: niet bepaald door de markt → want efficiënter produceren / grondstoffen goedkoper aankopen.



= kostenbesparend voordeel



GTK = winst/verlies maken



GVK = als we verlies maken → stoppen met produceren of niet

90
New cards
maximale winst perfecte concurrentie


\-       Zolang de marktprijs hoger blijft dan de kost om eenheid te produceren = zal resultaat (winst) hoger worden.



\-       hoeveelheid producent aanbieden: afhankelijk van zijn kosten



\-       stellen vast → aanbod individuele producent gevormd door MK

91
New cards
individuele aanbodcurve
= geeft voor elke producent weer hoeveel hij zou willen aanbieden aan de geldende marktprijs. ( best mogelijke resultaat )
92
New cards


optimale productiegrootte = winst/verlies van perfecte concurrentie


\-       volledig kostenstructuur nodig



\-       GVK & GTK = verlies/ winst



\-       winst → als P > GTK (GO=MO)



\-       verlies → als P < GTK



\-       break-even → P = GTK (MO=GO)



verlies kijken naar → GVK



P < GVK = stoppen met produceren (aanbod = O)



P > GVK = verder ondanks je verlies maakt



bodemprijs = snijpunt MK → gevormd door minimum MK



93
New cards
monopolie = prijszetter

\
\-       monopolist = geen concurrentie

\
rekening houden met substitutieproducten:

\-       komen voor bij overheidsdiensten NMBS, Delijn, bpost

\-       ook via patenten, octrooien, auteursrechten

\
afschermen van de markt:

→ patenten: voor ontwikkeling van nieuwe producten

\-       land/regio = exclusief eigenaar van grondstof → ook monopolie ontstaan.

\
winstmaximalisatie streven → MO = MK

\
\-       kostenverloop = vergeleken worden met volkomen concurrentie

→ verschil = opbrengsten verloop / vraagcurve

monopolie niet het geval → MO = GO = P

→ bij monopolie → P = GO # MO

\
→ MO zal worden bepaald door prijs die een monopolist voor zijn product vraagt.

\
→ prijs zelf kan bepalen → zal hij rekening moeten houden omdat hij minder zal verkopen dan bij een hogere prijs (gemiddelde opbrengst)

\
→ vraagcurve heeft dalend verloop = monopolist de MO niet meer gelijk zijn aan de prijs
94
New cards
oligopilie
= beperkt aantal onder actief zijn die markt beheert door een klein aantal bedrijven.



→ als ze de gevolgen van elkaar acties ondervinden en hierop reageren.

→ beslissing producenten (aanbieders): beïnvloeden andere spelers waardoor elke beslissing een strategische keuze is

\-       goed beschermen tegen concurrentie → proberen producenten moeilijk vergelijkbaar te maken (niet transparant)

\-       toetreding vrij onmogelijk

\-       bedrijven actief markt concurreren niet op prijs

ene prijs verlaagt → de andere ook moeten veranderen

\-       non -price competition: niet op prijs gespeeld → soms prijsafspraken (mag niet)

\


elasticiteit = hoger dan bij monopolie → markt is vrij toegankelijk



 
95
New cards


marktprijs is te laag waardoor we verlies maken



gevolg: producent stopt met zijn activiteit



\-       overheid kan ingrijpen als prijs te laag is = door invoeren van minimum prijs (garantieprijs) → gebruikt als ondersteuning van de landbouwsector



\-       reden: overheid van mening dat landbouwproductie in eigen land moet blijven → & ondersteuning zorgt ervoor dat we (weinig) nooit afhankelijk zijn van ons voedsel van het buitenland.



\-       marktprijs van landbouwproducten is regelmatig zo laag dat producenten er niet van kunnen overleven



→ overheid kan hulp aanbieden om minimumprijs vast te leggen



→ garandeert er mee voor de producent een min. prijs per product

96
New cards
gevolg minimumprijs


gevolg: de producten die gemaakt worden (landbouw meestal) door consument gekocht zullen worden = aanbodoverschot.



\-       producenten zitten weer met een voorraad → overheid garandeert min. prijs per product aan producenten



\-       beloft geld ook voor producten doe niet verkocht geraken



\-       overheid belofte nakomen → gaat aanbodoverschot opkopen aan de min.prijs

97
New cards
minimumprijs


\-       te lage marktprijs omhoog duwen om zo de producent te ondersteunen waarbij productie en werkgelegenheid beschermd worden.



\-       maar ook door hogere prijs willen consumenten minder aankopen



→ producenten willen meer produceren

98
New cards


overheid wat doen met deze overshot:



\-       stockeren en later op de markt gooien



\-       aanbodoverschot meeste gevallen vernietigd



\-       uitgevoerd naar armere landen = vorm van dumping



welke prijs dat alle geproduceerde producten verkocht worden → verschil min. prijs aangepast

99
New cards
nadeel van overschot die overheid minimumprijs


\-       oneerlijke concurrentie met de plaatselijke producent



\-       belastingbetaler moeten opdraaien voor het opkopen van het overschot



\-       consument krijgt te maken met kunstmatig verhoogde prijs



\-       producenten reageren door min. prijs meer produceren aangezien overheid toch aankoopt



→ overheid dit tegengaan door productiebeperkingen



→ producenten zijn prijsnemers die de markt moeten volgen



\-       marktprijs product te hoog → sommige consumenten onbetaalbaar



\-       overheid max. prijs leggen → betaalbaar voor consument blijven (om consument te beschermen)



→ bij brandstoffen



→ sociale huurwoningen



→ medicijnen

100
New cards
VRAAGOVERSCHOT
bij lagere prijs willen consumenten meer aankopen en producenten minderen produceren