Kaarten: Frans les verbes | Quizlet

0.0(0)
studied byStudied by 1 person
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/121

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

122 Terms

1
New cards

décevoir

ontgoochelen

2
New cards

parvenir à

erin slagen te

3
New cards

avoir

hebben

4
New cards

être

zijn

5
New cards

aller

gaan

6
New cards

s'en aller

weggaan

7
New cards

s'asseoir

gaan zitten

8
New cards

être assis

zitten

9
New cards

battre

slaan

10
New cards

se battre

vechten

11
New cards

abattre

neerschieten, vellen, omhakken

12
New cards

combattre

bestrijden

13
New cards

boire

drinken

14
New cards

bouillir

koken

15
New cards

conclure

beëindigen, afsluiten, besluiten

16
New cards

exclure

iemand uitsluiten, verwijderen, iets uitsluiten, niet in aanmerking nemen

17
New cards

inclure

insluiten, invoegen, voegen bij, inhouden, bevatten

18
New cards

conduire

leiden, begeleiden, iemand brengen, besturen, rijden

19
New cards

se conduire

zich gedragen

20
New cards

construire

bouwen

21
New cards

cuire

bakken, braden, stoven

22
New cards

détruire

vernielen, afbreken

23
New cards

introduire

inleiden

24
New cards

réduire

verminderen, verkleinen, reduceren

25
New cards

séduire

verleiden, verlokken

26
New cards

traduire

vertalen

27
New cards

connaître

kennen, leren kennen

28
New cards

apparaître

verschijnen, te voorschijn komen

29
New cards

disparaître

verdwijnen

30
New cards

paraître

lijken, eruit zien, verschijnen

31
New cards

reconnaître

(h)erkennen

32
New cards

courir

lopen

33
New cards

parcourir

doorlopen, overlopen

34
New cards

ouvrir

openen

35
New cards

couvrir

bedekken, dekken

36
New cards

découvrir

ontdekken

37
New cards

souffrir

lijden

38
New cards

peindre

schilderen

39
New cards

craindre

vrezen

40
New cards

plaindre

beklagen

41
New cards

se plaindre

klagen

42
New cards

joindre

passen, aan elkaar sluiten, toevoegen, voegen bij, (iem.) bereiken

43
New cards

se joindre (à)

zich voegen bij, zich verenigen, zich aansluiten bij

44
New cards

rejoindre

zich voegen bij, terugkeren naar

45
New cards

atteindre

bereiken

46
New cards

croire

geloven

47
New cards

accueillir

ontvangen

48
New cards

devoir

moeten

49
New cards

dire

zeggen

50
New cards

redire

opnieuw zeggen, herhalen, nazeggen

51
New cards

interdire

verbieden

52
New cards

prédire

voorspellen

53
New cards

(s') inscrire (à)

(zich laten) inschrijven voor

54
New cards

envoyer

(op)sturen, verzenden, zenden

55
New cards

renvoyer

terugsturen, wegsturen, ontslaan

56
New cards

falloir

moeten

57
New cards

fuir

vluchten, vluchten voor

58
New cards

s'enfuir

vluchten, weglopen

59
New cards

élire

verkiezen

60
New cards

relire

herlezen

61
New cards

mettre

leggen, zetten, kleren aantrekken

62
New cards

admettre

toegeven, binnenlaten, toelaten

63
New cards

commettre

begaan

64
New cards

permettre

toestaan

65
New cards

promettre

beloven

66
New cards

transmettre

overbrengen, overdragen

67
New cards

moudre

malen

68
New cards

mourir

sterven

69
New cards

naître

geboren worden

70
New cards

plaire

behagen, bevallen, aanstaan

71
New cards

se plaire

mekaar aanstaan

72
New cards

déplaire

niet in de smaak vallen, niet aanstaan, ergeren

73
New cards

pleuvoir

regenen

74
New cards

pouvoir

kunnen, mogen

75
New cards

prendre

nemen

76
New cards

apprendre

leren, vernemen, meedelen

77
New cards

comprendre

begrijpen, omvatten, bevatten

78
New cards

surprendre

verrassen, betrappen, toevallig ontdekken, verbazen

79
New cards

recevoir

ontvangen, krijgen

80
New cards

apercevoir

opmerken, zien

81
New cards

résoudre

een oplossing vinden voor, oplossen

82
New cards

rire

lachen

83
New cards

sourire

glimlachen

84
New cards

rompre

(ver)breken

85
New cards

interrompre

onderbreken

86
New cards

savoir

weten, kunnen

87
New cards

suffire

volstaan

88
New cards

suivre

volgen

89
New cards

poursuivre

achtervolgen

90
New cards

se taire

zwijgen

91
New cards

tenir

houden

92
New cards

tenir à, tenir à ce que + subj

gehecht zijn aan, erop staan dat

93
New cards

appartenir à

toebehoren aan

94
New cards

contenir

bevatten

95
New cards

entretenir

onderhouden

96
New cards

maintenir

handhaven, in stand houden, niet wijzigen

97
New cards

obtenir

verkrijgen, behalen, bekomen

98
New cards

retenir

onthouden, inhouden, bedwingen, tegenhouden

99
New cards

soutenir

ondersteunen

100
New cards

vaincre

overwinnen