1/121
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
décevoir
ontgoochelen
parvenir à
erin slagen te
avoir
hebben
être
zijn
aller
gaan
s'en aller
weggaan
s'asseoir
gaan zitten
être assis
zitten
battre
slaan
se battre
vechten
abattre
neerschieten, vellen, omhakken
combattre
bestrijden
boire
drinken
bouillir
koken
conclure
beëindigen, afsluiten, besluiten
exclure
iemand uitsluiten, verwijderen, iets uitsluiten, niet in aanmerking nemen
inclure
insluiten, invoegen, voegen bij, inhouden, bevatten
conduire
leiden, begeleiden, iemand brengen, besturen, rijden
se conduire
zich gedragen
construire
bouwen
cuire
bakken, braden, stoven
détruire
vernielen, afbreken
introduire
inleiden
réduire
verminderen, verkleinen, reduceren
séduire
verleiden, verlokken
traduire
vertalen
connaître
kennen, leren kennen
apparaître
verschijnen, te voorschijn komen
disparaître
verdwijnen
paraître
lijken, eruit zien, verschijnen
reconnaître
(h)erkennen
courir
lopen
parcourir
doorlopen, overlopen
ouvrir
openen
couvrir
bedekken, dekken
découvrir
ontdekken
souffrir
lijden
peindre
schilderen
craindre
vrezen
plaindre
beklagen
se plaindre
klagen
joindre
passen, aan elkaar sluiten, toevoegen, voegen bij, (iem.) bereiken
se joindre (à)
zich voegen bij, zich verenigen, zich aansluiten bij
rejoindre
zich voegen bij, terugkeren naar
atteindre
bereiken
croire
geloven
accueillir
ontvangen
devoir
moeten
dire
zeggen
redire
opnieuw zeggen, herhalen, nazeggen
interdire
verbieden
prédire
voorspellen
(s') inscrire (à)
(zich laten) inschrijven voor
envoyer
(op)sturen, verzenden, zenden
renvoyer
terugsturen, wegsturen, ontslaan
falloir
moeten
fuir
vluchten, vluchten voor
s'enfuir
vluchten, weglopen
élire
verkiezen
relire
herlezen
mettre
leggen, zetten, kleren aantrekken
admettre
toegeven, binnenlaten, toelaten
commettre
begaan
permettre
toestaan
promettre
beloven
transmettre
overbrengen, overdragen
moudre
malen
mourir
sterven
naître
geboren worden
plaire
behagen, bevallen, aanstaan
se plaire
mekaar aanstaan
déplaire
niet in de smaak vallen, niet aanstaan, ergeren
pleuvoir
regenen
pouvoir
kunnen, mogen
prendre
nemen
apprendre
leren, vernemen, meedelen
comprendre
begrijpen, omvatten, bevatten
surprendre
verrassen, betrappen, toevallig ontdekken, verbazen
recevoir
ontvangen, krijgen
apercevoir
opmerken, zien
résoudre
een oplossing vinden voor, oplossen
rire
lachen
sourire
glimlachen
rompre
(ver)breken
interrompre
onderbreken
savoir
weten, kunnen
suffire
volstaan
suivre
volgen
poursuivre
achtervolgen
se taire
zwijgen
tenir
houden
tenir à, tenir à ce que + subj
gehecht zijn aan, erop staan dat
appartenir à
toebehoren aan
contenir
bevatten
entretenir
onderhouden
maintenir
handhaven, in stand houden, niet wijzigen
obtenir
verkrijgen, behalen, bekomen
retenir
onthouden, inhouden, bedwingen, tegenhouden
soutenir
ondersteunen
vaincre
overwinnen