Looks like no one added any tags here yet for you.
l'entreprise
de onderneming
le chef d'entreprise
bedrijfsleider, de
entreprendre
ondernemen
l'entrepreneur
ondernemer, de
fonder (une entreprise par ex.)
oprichten = stichten
lancer une entreprise
een bedrijf opstarten
être bien payé
goed verdienen
indépendant
zelfstandig
croître
groeien (groeide - is gegroeid)
le jeune
jongere, de
la connaissance élémentaire, de base
basiskennis, de
la gestion d'entreprise
bedrijfsbeheer, het
prouver
bewijzen (bewees - heeft bewezen)
les deux
beide
le baccalauréat
bachelor, de
le diplôme
diploma, het
le numéro d'entreprise
ondernemingsnummer, het
demander, solliciter
aanvragen (vroeg aan - heeft aangevraagd)
la possibilité
mogelijkheid, de
donner, offrir
bieden (bood - heeft geboden) = aanbieden
l'accès
toegang, de
au moins
minstens
l'étranger
buitenland, het
supposer
aannemen (nam aan - heeft aangenomen) = veronderstellen
la direction
richting, de
l'affaire, la firme
zaak, de
le statut
statuut, het
lancer
lanceren (lanceerde - heeft gelanceerd)
limiter
beperken (beperkte - heeft beperkt)
augmenter
stijgen (steeg - is gestegen) = toenemen
diminuer
verminderen
l'augmentation
stijging, de = toename, de
la diminution, la baisse
daling, de
en comparaison avec
in vergelijking met
branché, à la mode
hip
de plus
bovendien
frappant
opvallend
la partie
deel, het
masculin
mannelijk
féminin
vrouwelijk
alors que
terwijl + REJET
pratiquer
beoefenen (beoefende - heeft beoefend)
entre autres
onder andere
les technologies de l'information et de la communication
IT, de
le développement
ontwikkeling, de
développer
ontwikkelen
la boulangerie
bakkerij, de
la plupart des cas
de meeste gevallen
l'étude
studie, de
démontrer
aantonen (toonde aan - heeft aangetoond)
attirer
aantrekken (trok aan - heeft aangetrokken)= lokken
être à la recherche de
op zoek zijn naar
protéger
beschermen (beschermde - heeft beschermd)
profiter de
genieten van (genoot van - heeft genoten van)
avantageux
voordelig
le droit
recht, het
exercer
uitoefenen (oefende uit - heeft uitgeoefend)
être obligé de
hoeven (hoefde - heeft gehoeven) + TE
payer
betalen (betaalde - heeft betaald)
le chiffre d'affaires
omzet, de
limiter
beperken (beperkte - heeft beperkt)
avoir l'accès à
toegang krijgen tot
être inscrit
ingeschreven zijn
au moins
minstens
le crédit ects
studiepunt, het
participer
deelnemen aan (nam deel aan - heeft deelgenomen aan)
l'examen
examen, het
le magasin en ligne
webshop, de = online winkel, de = webwinkel, de
le pull
trui, de
clairement
duidelijk
le message
boodschap, de
la conception, la création
ontwerp, het
concevoir, créer, dessiner
ontwerpen
ensemble
samen
facile
makkelijk = gemakkelijk
difficile
moeilijk
de nos jours
tegenwoordig
le statut
statuut, het
fiscalement
fiscaal
attirant
aantrekkelijk
être à charge de
ten laste zijn van
l'assurance maladie
ziekteverzekering, de
concernant, au sujet de
wat ... betreft, + inversion = betreffende + inversion
immédiatement
onmiddellijk = meteen
payer, régler
betalen (betaalde - heeft betaald)
précis, déterminé
bepaald
durable
duurzaam
être diplômé
afstuderen (studeerde af - is afgestudeerd)
l'intention, le but
bedoeling, de
le but, l'objectif
doel, het
la Belgique
België
l'Europe
Europa
le diplôme
diploma, het