comment le dire

Se donner rendez-vous

een afspraak maken

On se retrouve où ?

Waar spreken we af ?

On se retrouve à quelle heure ?

Op welk uur spreken we af ?

Où est-ce qu'on se donne rendez-vous ?

Waar spreken we af?

On se retrouve directement au restaurant ?

Spreken we direct af aan het restaurant?

Tu peux venir me chercher ?

Kan je mij komen halen ?

Ça t'intéresse de voir..de venir...

Dat interesseert je te zien, te komen...

Tu peux me ramener ?

Kan je me terugbrengen ?

Ça t'ennuierais de me ramener ?

Zou je het vervelend vinden om me terug te brengen?

Je te retrouve devant le théâtre à 8 heures.

Ik zie jou om 8u voor het theater.

On peut se donner rendez-vous devant la mairie.

We kunnen afspreken voor het stadhuis.

D'accord, je vous rejoins au restaurant.

Akkoord, ik kom me bij jou vervoegen in het restaurant.

D'accord, je viens te chercher/te prendre.

Akkoord, ik kom jou halen.

Demande de rendez-vous/ réservation

Een afspraak aanvragen

Je voudrais faire une réservation pour le vendredi 8 octobre à 19 heures.

Ik zou een reservatie willen maken voor vrijdag 8 oktober om 19 uur.

Pour quel jour ?

Voor welke dag ?

Pour quelle heure ?

Voor welk uur ?

Pour combien de personnes ?

Voor hoeveel personen?

Nous sommes 6.

We zijn met 6.

C'est à quel nom ?

Op welke naam ?

Au nom de...

In naam van..

Je voudrais un rendez-vous avec..

Ik zou graag een afspraak willen met..

Je voudrais prendre rendez-vous avec...

Ik zou een afspraak willen maken met..

Il n'y a pas de possibilité plus tôt ?

Is er vroeger geen mogelijkheid?

C'est urgent!

Het is dringend!

Quel jour vous arrange ?

Welke dag past u ?

Quand voulez-vous venir ?

Wanneer wilt u komen ?

Lundi en huit, ça vous convient ?

Maandag over acht dagen, past dat u?

Modifier une réservation

Een reservatie wijzigen

je voudrais changer ma réservation.

Ik zou graag mijn reservatie veranderen.

Est-ce que je peux modifier... ?

Mag ik ... wijzigen ?

Est-il possible de reporter... ?

Mag ik... uitstellen ?

Est-ce que je pourrais reporter ?

Zou ik..mogen uitstellen ?

Je suis obligé de reporter...

Ik ben verplicht... uit te stellen.

Je vais devoir annuler... ;j'ai un empêchement.

Ik ga het moeten annuleren. Ik ben opgehouden geweest (Er is iets tussengekomen).

Est-ce que cela pose un problème ?

Vormt dat een probleem ?

Désolé, c'est complet à ce moment-là !

Het spijt me,het is volzet op dat moment !

Commander qqch

Iets bestellen

Je voudrais commander...

Ik zou willen bestellen...

Est-ce que je peux commander...

Mag ik bestellen ?

Pour lundi, mardi,...

Voor maandag,dinsdag

Pour 16 heures

Voor 4 uur

Pour 12 personnes

Voor 12 personen

Est-ce qu'il vous reste une chambre...

Blijft er nog een kamer over ?

Je voudrais savoir si vous avez encore une chambre libre pour... personnes.

Ik zou graag willen weten of u nog een kamer vrij heeft voor... personen.

Vous réglez maintenant/la première moitié à la commande, le reste à la livraison.

U vereffent nu/ de eerste helft bij de bestelling, de rest bij de levering.

Au restaurant

Op restaurant

Je voudrais...

Ik zou graag willen

Je prendrais bien...

Ik zou wel nemen...

Nous prenons le plat du jour.

Wij nemen de dagschotel.

Je vais prendre le menu à 30

Ik ga de menu van 30euro nemen.

Qu'est-ce que vous avez comme... ?

Wat heeft u als...

Est-ce que je peux avoir... à la place de...

Mag ik hebben..in plaats van..

Je mangerai à la carte.

Ik zal van de kaart eten.

Bleu, saignant, à point, bien cuit.

Rauw,weinig doorbakken,licht doorbakken, goed gebakken

J'aimerais un pichet de vin rouge.

Ik zou graag een karafje rode wijn willen.

Je prendrai un café noir/crème.

Ik zal een zwarte koffie nemen/met melk (room).

L'addition,s.v.p. !

De rekening aub !

La sauce était fade/trop épicée.

De saus was smakeloos/te gekruid.

La viande n'était pas tendre.

Het vlees was niet mals.

Il y avait trop d'ail.

Er zat teveel knoflook in.

Vous avez choisi/fait votre choix ?

Heeft u gekozen, u keuze gemaakt ?

Je vous écoute.

Ik luister naar u.

Vous prendrez... ?

U zal nemen...

Vous ne prenez pas de... ?

Neemt u niet de..

Et comme boisson ?

En om te drinken ?

Quelle cuisson pour la viande ?

Hoe moet het vlees gebakken zijn ?

Cela vous a plu ?

Heeft het u bevallen ?

Ça a été ?

Heeft het u bevallen ?

Le vocabulaire du restaurant

De woordenschat voor op restaurant

Un repas

Een maaltijd

L'apéro (m)

De aperitif

L'entrée (f)

Het voorgerecht

La soupe

De soep

Le potage

De soep (dikkere versie)

Le plat principal

Het hoofdgerecht

Le dessert/le fromage

Het dessert/de kaas

Le menu du jour

De dagschotel

Manger à la carte

Van de kaart eten

Le couvert

Het tafelbestek

La fourchette

De vork

La cuillère à soupe/à café

De soeplepel/de koffielepel

Le couteau

Het mes

La nappe

Het tafelkleed

Les serviettes (f)

De servietten

La bougie

De kaars

Le sel, le poivre, l'huile, le vinaigre, le ketchup, la moutarde

Het zout, de peper, de olie, de vinaigrette, de ketchup, de mosterd

La carte

De kaart

Un potage du jour

Een dagsoep

Une soupe à l'oignon

Een uiensoep

Une crème de tomates

Een tomatenroomsoep

Une bisque de homard

Een kreeftensoep

Un consommé de poulet

Een bouillon van kip

Un velouté aux asperges

Een roomsoep van asperges

Les entrées froides

De koude voorgerechten

Une tomate aux crevettes grises

Tomaat garnaal

Une salade niçoise

Gemengde salade

Du jambon de Parme au melon

Parmaham met meloen

Un carpaccio de bœuf maison

Huisgemaakte rundscarpaccio

Les entrées chaudes

De warme voorgerechten