Le français en salle de classe

dag allemaal

bonjour à tous / bonjour tout le monde

Ik ben nieuw op school.

Je suis nouvelle dans cette école.

Stel je voor.

Présente-toi.

Ik stel een nieuwe leerling aan jullie voor.

Je vous présente un nouvel élève.

Kun je je naam spellen? Spel je naam!

Tu peux épeler ton nom? Epelle ton nom!

het begin van het nieuwe schooljaar

la rentrée (des classes)

Wij geven elkaar een zoen.

On se fait la bise.

We geven elkaar een hand.

On se serre la main.

Wat scheelt eraan? Wat is er?

Qu'est-ce qui ne va pas?

Gaat het beter vandaag?

ça va mieux aujourd'hui?

Hebben jullie een goed weekend gehad?

Vous avez passé un bon week-end?

Ja, ik heb een leuk weekend gehad.

Oui, j'ai passé un bon weekend.

Ik heb me prima vermaakt.

Je me suis très bien amusé.

De les is afgelopen.

Le cours est terminé.

Dat is het voor vandaag.

C'est tout pour aujourd'hui.

Het is tijd.

C'est l'heure.

De bel gaat.

ça sonne.

Tot de volgende keer!

A la prochaine!

Tot de volgende week!

A la semaine prochaine!

Wanneer zien we elkaar weer?

On se revoit quand?

Tot straks in de les.

A tout à l'heure en cours.

De les is afgelopen.

C'est la fin du cours.

De dag voor de vakantie.

la veille des vacances

U ook een prettige dag.

Bonne journée à vous aussi.

Ga snel zitten.

Installez-vous rapidement!

Dan gaan we aan het werk.

Mettons-nous au travail.

We zijn begonnen

c'est parti

pak je spullen uit je tas en wees stil

sortez votre matériel en silence

heb je een te laat briefje?

Tu t'es présenté au concierge?

Ik heb slecht/goed nieuws

J'ai une mauvaise/bonne nouevelle à vous annoncer

Ga naast X zitten

Va t'asseoir à côté de X

haal je pennen en je boeken tevoorschijn

sortez vos stylos et vos livres

de klas iets mededelen

annoncer à la classe

Nu ik eindelijk jullie aandacht heb, kunnen we beginnen.

Maintenant que j'ai votre attention, nous pouvons commencer.

Ik vergat bijna jullie te vertellen dat

J'allais oublier de vous dire que

de vorige lessen over

les cours précédents sur

ik doe eerst de absentencontrole

pour commencer, je vais faire l'appel

waarom was jij gisteren afwezig?

pourquoi tu étais absent hier?

waarom ben je te laat?

pourquoi tu es en retard?

kun je mij uitleggen waarom je te laat bent?

explique ton retard

ik ben blij dat je er weer bent

je suis contente de te revoir

hoe is het met sophie?

comment va sophie?

is ze soms ziek?

elle est malade?

wie is sacha?

c'est qui, sacha?

jullie waren er aan het begin van de les niet. waar waren jullie?

vous n'étiez pas là au début du cours. Vous avez été où?

heb je soms gespijbeld?

tu as séché les cours?

Kun je mij uitleggen waarom je te laat/afwezig was?

tu peux m'expliquer ton retard?

er wordt teveel gekletst

vous parlez trop

er is echt teveel herrie

il y a trop de bruit

jullie maken écht te veel herrie

vous faites vraiment trop de bruit!

jullie zijn te druk

vous exagérez / vous dépassez toutes les limites

stop met kletsen

arrêtez de chahuter!

stelletje luilakken!

tas de feignants!

dat is het toppunt

ça, c'est la meilleure

dat slaat alles!

c'est le comble

jullie maken er meteen een potje van!

décidément, vous commencez bien mal a journée

nu moet je echt stoppen!

tu vas t'arrêter immédiatement!

je gaat toch niet weer

tu ne vas pas recommencer avec

wat gebeurt er?

qu'est-ce qui se passe?

stop met klagen/mokken

Arrêtez de râler / bouder!

een leerling die zit te mokken

un élève boudeur

Kom op, trek niet zo'n gezicht!

Allons, ne faites pas la tête!

Xavier is een etter / zeurpiet

Xavier est casse-pieds

ik heb er genoeg van

j'en ai assez/marre

Piet, doe je kauwgom maar in de prullenbak.

Piet, mets ton chewing-gum dans la poubelle

kauwgom kauwen

mâcher du chewing-gum

de volgende keer laat je je mobiel in je kluisje

La prochaine fois, tu laisses ton portable dans ton casier

Jan, wil je je koptelefoon afzetten?

Jean, tu peux enlever tes écouteurs?

eruit!

dehors!

eruit alle twee!

Dehors tous les deux!

je gaat op de gang zitten werken

Tu vas travailler dans le couloir

ga je melden bij

Va te présenter chez ...

Je krijgt een gele/rode kaart.

Je te donne un carton jaune/rouge.

je moet nablijven

tu dois rester un retenue

twee uur nablijven

deux heures de colle

je krijgt strafwerk

Tu seras puni(e)

je krijgt corvée

Tu seras de corvée.

wat heb je nu weer gedaan?

Qu'est-ce que tu as encore fait?

het schoolreglement

le règlement intérieur

Daar had je eerder aan moeten denken!

Fallait y penser avant!

dat kan niet ongestraft blijven

on ne peut pas laisser passer ça

Je mag niet in de klas eten, Jan (zoals je weet).

dis donc, jean, on ne mange pas en classe

jullie schrijven voor morgen 25 x over

vous me copierez 25 fois pour demain

iets in beslag nemen

confisquer quelque chose

van iemand overschrijven

copier sur quelqu'un

de deur dichtslaan

claquer la porte

grof taalgebruik, scheldwoorden

croiser les bras

Je hebt het ernaar gemaakt, Piet!

Tu l'auras voulu, Pierre!

morgen laat ik je ouders naar school komen

Je convoque tes parents pour demain.

Ik heb je al 3x gezegd dat je weer op je plaats kon gaan zitten.

je t'ai déjà dit 3 fois que tu pouvais retourner à ta place

voorzeggen

souffler les réponses

Ik zie mij genoodzaakt je een 0 te geven.

Je me vois dans l'obligation de vous coller un zéro.

ik vind deze straf onzinnig

Personellement, je trouve cette punition stupide.

iemand waarschuwen

avertir quelqu'un

een leerling met grof taalgebruik

un élève grossier

de stem verheffen

élever la voix

grof taalgebruik

les gros mots

shit, ik moet een uur nablijven

Zut, j'ai une heure de colle.

ik heb corvee

J'ai une punition / Je serai de corvée

het is mijn fout niet

Ce n'est pas de ma faute.