Duits - Wortschatz Kapital 2
Studied by 1 person
Call Kai
Learn
Practice Test
Spaced Repetition
Match
Flashcards
Knowt Play1/94
Earn XP
Description and Tags
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
95 Terms
der Montag
die Montage
maandag
der Dienstag
die Dienstage
dinsdag
der Mittwoch
die Mittwoche
woensdag
der Donnerstag
die Donnerstage
donderdag
der Freitag
die Freitage
vrijdag
der Samstag
die Samstage
zaterdag
der Sonnabend
die Sonnabende
zaterdag (2e versie)
der Sonntag
die Sonntage
zondag
sonntags
/
‘s zondags
das Wochenende
die Wochenenden
het weekend
der Morgen
die Morgen
de morgen
der Vormittag
die Vormittage
de voormiddag
der Mittag
die Mittage
de middag
der Nachmittag
die Nachmittage
de namiddag
der Abend
die Abende
de avond
der Bahnhof
die Bahnhöfe
het station
das Geschäft
die Geschäfte
de winkel, de zaak
die Apotheke
die Apotheken
de apotheek
die Bank
die Banken
de bank
der Besuch
die Besuche
het bezoek
die Bibliothek
die Bibliotheken
de bibliotheek
die Buchhandlung
die Buchhandlungen
de boekhandel
der Dom
die Dome
de dom, de kathedraal
die Eintrittskarte
die Eintrittskarten
de toegangskaart
das Hotel
die Hotels
het hotel
die Innenstadt
die Innenstädte
de binnenstad
die Kirche
die Kirchen
de kerk
das Krankenhaus
die Krankenhäuser
het ziekenhuis
die Kreuzung
die Kreuzungen
het kruispunt
der Marktplatz
die Marktplätze
het marktplein
der Parkplatz
die Parkplätze
het parkeerterrein, de parkeerplaats
das Postamt
die Postämter
het postkantoor
das Programm
die Programme
het programma
das Rathaus
die Rathäuser
het stadhuis
das Restaurant
die Restaurants
het restaurant
der Rhein
/
de Rijn
der Rundgang
die Rundgänge
de rondleiding
die S-Bahn
die S-Bahnen
de tram
die Stadtmitte
die Stadtmitten
het stadscentrum
das Theater
die Theater
het theater
die U-Bahn
die U-Bahnen
de metro
der Verkehrsverein
die Verkehrsvereine
het toerismebureau
der Zug
die Züge
de trein
bummeln
shoppen
machen
doen
sich treffen
elkaar ontmoeten
warten (auf)
wacthen (op)
antworten
antwoorden
beantworten
beantwoorden
beginnen
beginnen
bieten
bieden
enden
eindigen
essen
eten
finden
vinden
holen
halen
können
kunnen
kosten
kosten
läuten
luiden
nehmen
nemen
übertreiben
overdrijven
früher
vroeger
gestern
gisteren
heute
vandaag
morgen
morgen
übermorgen
overmorgen
später
later
vielleicht
misschien
auf jeden Fall
in elk geval
danach
daarna
dann
dan
dort
daar
ein wenig
een beetje
geradeaus
rechtdoor
lange
lang
nur
slechts, maar
schön
mooi
unbedingt
absoluut
(Ich habe) keine Ahnung.
(Ik heb) geen idee.
Wir gehen ins Kino.
We gaan naar de bioscoop.
Einverstanden!
Akkoord!
Genau!
Precies!
Stimmt!
Klopt!
Möchtest du …?
Zou je graag …?
Es gibt …
Er is / er zijn / er staat / er staan / er ligt / er liggen …
die Auskunft
die Auskünfte
de inlichting
der Brief
die Briefe
de brief
der Film
die Filme
de film
das Frühstück
die Frühstücke
het ontbijt
der Schreibtisch
die Schreibtische
de schrijftafel, het bureau
die Stunde
die Stunden
het uur (de tijdsduur)
bitten
vragen
einschalten
aansteken, opzetten
frühstücken
ontbijten
Klavier spielen
pianospelen
reden
spreken
Note 
Flashcards (45)