levensbeschouwing se 4

Ethiek

Filosofisch nadenken over moraal.

Moraal

Geheel van normen en waarden.

Norm

Een regel waar men zich aan dient te houden.

Waarde

Dingen die je belangrijk vindt.

Deugden

Goede karaktereigenschappen.

Ondeugden

Negatieve karaktereigenschappen.

Beschrijvende ethiek

Het beschrijven van normen en waarden in een gemeenschap.

Normatieve ethiek

Het beargumenteren waarom bepaalde waarden en normen voorrang hebben op andere.

Ethisch analyse

Formuleren en onderzoeken van argumenten.

Universalisme

Een universele set normen en waarden.

Cultureel relativisme

Normen en waarden die cultuurgebonden zijn.

Gevolgenethiek

De ethiek die de gevolgen van een handeling centraal stelt.

Utilisme

Een ethische theorie die gebaseerd is op nut en welzijn.

John Stuart Mill

Een leerling van Bentham, die pleit voor persoonlijke vrijheid en geluk.

Immanuel Kant

Filosoof die deontologische ethiek ontwikkelde, gericht op plicht en intentie.

Deugdethiek

Een ethiek waarbij het karakter van de mens centraal staat.

Trolleyprobleem

Een morele dilemma betreffende het kiezen tussen leven en dood.

Plichtethiek

De ethiek waarin de intentie van handelen centraal staat.

Autonomie

Het vermogen om zelfstandig morele keuzes te maken.

Ethische optiek

De manier waarop je naar een ethisch onderwerp kijkt.

Kritiek op Kant

Er wordt geen rekening gehouden met omstandigheden en karakter.

Religieus moraalsysteem

Een moraalsysteem gebaseerd op religieuze geloofsovertuigingen.

Aristoteles

Filosoof die deugdethiek en deugden als centrale componenten van moraal beschouwde.