French Unite 1 Year 2 Apprendre 3+4+10

vertrekken

partir

ik vertrek

je pars

jij vertrekt

tu pars

hij vertrekt

il part

zij vertrekt

elle part

men vertrekt, wij vertrekken

on part

wij vertrekken

nous partons

jullie vertrekken, u vertrekt

vous partez

zij vertrekken

ils/elles partent

vertrokken

parti

uitgaan

sortir

ik ga uit

je sors

jij gaat uit

tu sors

hij gaat uit

il sort

zij gaat uit

elle sort

wij gaan uit, men gaat uit

on sort

wij gaan uit

nous sortons

jullie gaan uit, u gaat uit

vous sortez

zij gaan uit

ils/elles sortent

uitgegaan

sorti

het loket

le guichet

haast je!

dépêche-toi!

de rij

la queue

de richting

la direction

overstappen

changer

uitstappen

descendre

het treinstation

la gare

missen

rater

oversteken

traverser

de lijn

la ligne

de reisroute

l’itinéraire

het enkeltje

l’aller-simple

het retourtje

l’aller-retour

het treinkaartje

le billet

het perron

le quai

het spoor

la voie

de vertraging

le retard

de vlucht

le vol

rechtstreeks

direct

bezet

occupé

een staanplaats

une place debout

een zitplaats

une place assise

Wat voor weer is het?

Quel temps fait-il?

Wat zijn de vooruitzichten?

Quelles sont les prévisions?

Het is mooi weer.

Il fait beau.

Het is warm.

Il fait chaud.

Het is koud.

Il fait froid.

De zon schijnt.

Il y a du soleil.

Het is mistig.

Il y a du brouillard.

Het waait.

Il fait du vent.

Het regent.

Il pleut.

Het sneeuwt.

Il neige.

Het vriest.

Il gèle.

Het is bewolkt.

Le ciel est couvert.