Looks like no one added any tags here yet for you.
Achterdoek
Meestal een zwart doek dat achter op het toneel hangt.
Akoestiek
Kwaliteit van het geluid in de zaal.
Akte
Het aantal delen waarin een voorstelling wordt gespeeld, meestal twee.
Amateurtoneel
Spelers die graag toneelspelen maar hier geen geld voor krijgen.
Amfitheater
Rond, open theater oorspronkelijk uit de Romeinse oudheid.
Antagonist
Een tegenspeler op het toneel.
Anticlimax
Indien spanning wordt opgebouwd maar teleurstellend afloopt.
Applaus halen
Terwijl het publiek klapt komen de spelers het toneel op en buigen als dank voor de waardering.
Applaus melken
Net voordat het publiek wil stoppen met klappen komen de spelers weer het toneel op om het applaus langer te laten duren.
Arenatoneel
Een toneel in het midden van de zaal waarbij het publiek rondom het toneel zit.
Auditie
Proefoptreden specifiek voor een rol in een voorstelling.
Auteur
De schrijver van een voorstelling.
Avant-première
De allereerste voorstelling met publiek.
Backstage
Hetgeen zich allemaal achter de schermen afspeelt en niet zichtbaar is voor publiek.
Bezetting
De rolverdeling.
Blackout
Speler die zijn tekst niet meer weet.
Blijspel
Een vrolijke komische voorstelling.
Blooper
Als er iets fout gaat tijdens een voorstelling.
Break-a-leg
Het wensen van succes aan een speler.
Bühne
Het toneel / podium.
Cabotineren
Overdreven acteren.
Cast
Alle spelers die deel uitmaken van een productie.
Casting
Zoeken van geschikte acteurs voor de rollen van een voorstelling.
Cue
Het specifieke moment waarop een speler wacht om te spreken of om een bepaalde handeling uit te voeren.
Changement
Wisselen van decor van tijdens de voorstelling of in de pauze.
Climax
Een hoogtepunt in de show waar qua spanning naar toe is gewerkt.
Claque
Mensen die worden ingehuurd om op gewenste momenten te klappen.
Coucheren
Het afdekken / afschermen van iemand op het toneel.
Coulissen
De ruimte aan de zijkant van het toneel waar de spelers vandaan komen.
Couperen
Een speler zijn tekst niet laten uitspreken.
Debuut
De eerste keer dat een speler publiekelijk speelt.
Doorloop
Het doorlopen / repeteren van de hele voorstelling.
Dresscode
Kledingvoorschrift voor bijvoorbeeld een première.
Dubbelrol
Een speler die meerdere rollen speelt in een voorstelling.
Eenakter
Een voorstelling dat bestaat uit één akte, dus zonder pauze.
Engelenbak
Vroeger de hoogste en tevens de goedkoopste zitplaats.
Ensemble
Groep dansers/zangers die in een voorstelling diverse nummers meedansen en meezingen.
Entr'acte
Tussenspel dat zich afspeelt tussen de normale bedrijven.
Epiloog
Bij een voorstelling aan het einde vaak gebruikt om nadere uitleg te geven over de inhoud.
Farce
Komisch toneelstuk.
Figurant
Iemand die meespeelt maar verder geen tekst.
Foyer
Ruimte in het theater om iets te drinken, voorafgaand aan een voorstelling, in de pauze en na afloop.
Garderobe
De ruimte in het theater waar jassen gebracht kunnen worden.
Genre
Het soort voorstelling zoals bijvoorbeeld komedie.
Generale repetitie
Aan het einde van een periode repeteren de allerlaatste repetitie.
Grime
De make-up/schmink die een speler krijgt voor zijn rol.
Grimeur
Degene die verantwoordelijk is voor het opmaken van de spelers.
Imitatie / Imiteren
Iemand anders nadoen.
Improvisatie
Het spontaan spelen zonder dat dit vast staat in een script.
Interlude (Interludium)
Een instrumentaal tussenspel.
Intrige
De lijn van het verhaal.
Jabbertalk
Niet bestaande taal vaak gebruikt door acteurs bij repetities en trainingen.
Klucht
Een komisch genre, vaak met situaties die overdreven worden.
Lichtplan
Een plan met alle lichtstanden gebruikt tijdens een voorstelling.
Lichttafel
Apparaat waarmee alle lampen worden aangestuurd tijdens een voorstelling.
Loge
Een aparte ruimte in de zaal van een theater met meestal 2 tot 6 zitplaatsen.
Maquette
Een kleine kartonnen versie van het decor.
Matinee
Middagvoorstelling.
Mimiek
Gezichtsuitdrukkingen.
Mimespeler
Acteur die een verhaal vertelt met gebaren, mimiek en lichaamstaal.
Monoloog
Één persoon die aan het woord is.
Musical
Theatervoorstelling waarbij muziek, liedjes, dialogen en dans gecombineerd wordt.
Nulpunt
Vast punt op het toneel.
Open doekje
Een spontaan applaus van het publiek tijdens de voorstelling.
Orkestbak
Plaats waar het live-orkest zit.
Ovatie
Een groot slotapplaus na afloop van een voorstelling.
Pente
Hellend toneel.
Personage
Een karakter in een voorstelling.
Plankenkoorts
De angst om op het toneel te staan.
Plot
De structuur van een verhaal.
Première
Eerste officiële voorstelling voor publiek.
Proscenium
Het voorste gedeelte van het toneel.
Protagonist
Hoofdrolspeler op het toneel.
Reading
Het hardop lezen van het script met alle spelers.
Rekwisieten
Voorwerpen die tijdens de voorstelling op het toneel worden gebruikt.
Repetitie
Het oefenen voor een voorstelling.
Reprise
Het weer opnieuw opvoeren van een voorstelling.
Scene
Sluitend deel van een voorstelling.
Script
De geschreven tekst van een voorstelling.
Sierdoek
Het meestal rode doek dat voor het toneel hangt.
Sketch
Een kort komisch optreden.
Speelvlak
De plek waarop gespeeld wordt.
Souffleur
Een persoon die de tekst volgt en acteurs hun tekst kan helpen herinneren.
Synopsis
Een samenvatting van de voorstelling.
Swing
Een acteur die verschillende rollen leert.
Theatercoup
Een onverwachte wending.
Theatraal
Dramatisch en overdreven spel.
Try-out
Proefvoorstellingen met publiek.
Uit de rol vallen
Tijdens de voorstelling iets doen wat niet bij de rol hoort.
Underacting
Tegenovergestelde van overacting.
Voetlicht
Het licht vooraan op het toneel.
Vierde wand
De voorkant van het toneel.
Volgspot
Een schijnwerper die een speler op het toneel volgt.
W's
De vijf W's. Wie? Wat? Waarom? Waar? Wanneer?