Studied by 2 people
Woordenschat
der Arbeitgeber
de werkgever
der Arbeitnehmer
de werknemer
das Arbeitsklima
de werksfeer
die Begabung
het talent
der Bürokratieabbau
de afbouw van de bureaucratie
der DIHK, der Deutsche industrie und Hammelskammer
De duitse kamer van koophandel
der Elektriker
de elektricien
die Entrüstung
de verontwaardiging
der Felsvorsprung, die klippe
de uitstekende rots, de klif
die Fleischerei
de slagerij
die Fördermaßnahme
de stimuleringsmaatregel
der Gefahrenbereich
de gevarenzone
das Gewimmel
het gewemel
der Hilferuf
de hulpskreet
der Industriearbeiter
de industriearbeider
die Kündigung
het ontslag
der Nistplatz
de nestplek
der Pappbecher
de kartonnen beker
die Pfandflasche
de statiegeldfles
der Schichtwechsel
de ploegwisseling
der Schulabgänger
de schoolverlater
der Schweißer
de lasser
der Sprachkurs
de taalcursus
die Strickjacke
het gebreide vest
der Vorgesetze
de chef, directeur
das Zubrot
een klein extra inkomen
andrehen, drehte an
aansmeren, smeerde aan
anwerben, warb an
werven, wierf
ausbauen, baute aus
uitbouwen, bouwde uit
durchqueren, durchquerte
doorkruisen, doorkruiste
freistellen, stelle frei
overlaten, liet over
heranwachsen, wachste heran
uitgroeien, groeide uit
hocken, hockte
hurken, hurkte
klauben, klaubte
eruitpeuteren, peuterde eruit
schnorren, schnorrte
schooien, schooide
spendieren, spendierte
spenderen, spendeerde
ticken, tickte
normaal zijn, goed in het hoofd zijn
watscheln, watschelte
waggelen, waggelde
zustecken, steckte zu
toestoppen, stopte toe
