1/274
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
momentum
doorslag beweegrede belang
favor, oris m
gunst, steun, bijval
con-cilio, conciliare
voor zich winnen, innemen
mitto, mittere, misi, missum
zenden, laten gaan
in + acc. / abl.
in, naar (binnen), naar (... toe); / in, op, bij
primus
voorst, eerst, belangrijkst
statim
terstond, meteen
adventus, us m
komst, aankomst
omnis, is
1 geheel 2 elk, ieder
exercitus, us m
leger
se
zich
con-verto, vertere, verti, versum
omkeren, toekeren
iuvenis, is m f
jong; subst.: jongeman, jonge vrouw
red-do, dere, didi, ditum
1 teruggeven 2 maken tot + dubb. acc.
vetus, eris
oud
miles, itis m
soldaat
credo, credere, credidi, creditum
1 geloven (+ dat.) 2 toevertrouwen
idem (eadem, idem)
dezelfde
vis (vim, vi) f
1 kracht, sterkte, geweld 2 macht, invloed
oculus
oog
habitus, us m
1 houding 2 kleding 3 toestand
os, oris n
mond, bek, gezicht
in-tueor tueri, tuitus sum
bekijken, beschouwen; kijken naar, zien, waarnemen
dein
vervolgens, verder
brevis, is
kort (van plaats en van tijd)
ef-ficio, ficere, feci, fectum
totstandbrengen, bereiken
pater, tris m
vader
ut + ind.
zoals; zodra, toen
ut + coni.
opdat, dat; zodat
parvus
klein; onbelangrijk, gering
ad + acc.
naar; tot, bij
ingenium
1 aard, karakter 2 aanleg, talent
res, rei f
zaak, ding, aangelegenheid; omstandigheden, situatie
diversus
tegenovergesteld, verschillend
pareo, parere, parui + dat.
gehoorzamen aan
atque
en, en ook
impero, imperare
bevelen, beheersen
itaque
(en zo) dientengevolge, daarom
haud
niet
facilis, is
gemakkelijk
dis-cerno, cernere, crevi, cretum
(af)scheiden, onderscheiden
utrum
in indir. vraag: of
imperator, oris m
1 opperbevelhebber, veldheer 2 keizer
carus
1 lief, dierbaar, 2 duur, kostbaar
neque
en niet, ook niet, maar niet, zelfs niet
alius (alia, aliud), gen. alterius, dat. alii
een ander
quisquam (quicquam)
iemand, iets
prae-ficio, ficere, feci, fectum + dat.
aan het hoofd stellen van
malo, malle, malui
liever willen
ubi
waar
quid?
wat?, waarom?
fortis, is
sterk, dapper
ac
en, en ook
ago, agere, egi, actum
doen, handelen, onderhandelen; drijven, meevoeren
dux, ducis m
aanvoerder, leider, gids
multum
1 zeer, veel, erg 2 vaak
con-fido, fidere, confisus sum
vertrouwen hebben
aut
of
audeo, audere, ausus sum
durven, wagen
audacia
1 moed 2 overmoed
periculum
1 proef(neming) 2 gevaar, risico
consilium, i n
1 plan, besluit; 2 beleid, overleg, inzicht; 3 raad, advies
inter + acc.
tussen, te midden van, onder
ipse (ipsa, ipsum)
zelf, juist, op zichzelf: alleen
nullus gen. nullius, dat. nulli
geen
labor, labi, lapsus sum
glijden
labor, oris
inspanning
corpus, oris n
1 lichaam, lijf 2 lijk
fatigo, fatigare
vermoeien, afmatten
animus
1 geest, ziel, hart 2 moed 3 stemming
vinco, vincere, vici, victum
overwinnen, zegevieren
possum, posse, potui
1 kunnen 2 invloed hebben, gelden
patientia + gen.
volharding, geduld; het verdragen van
par, paris
1 gelijk 2 passend, redelijk
non
niet
voluptas, atis f
genoegen, genot
modus
maat, hoeveelheid; manier
finio, finire
begrenzen, beëindigen
vigilia
1 (periode van een) nachtwake, het waken
2
2
somnus
slaap
nec
en niet, ook niet, maar niet, zelfs niet
dies, ei m f
dag (m), termijn (f)
nox, noctis f
nacht
tempus, oris n
tijd
is (ea, id)
1 hij, zij, het 2 deze, dit 3 die, dat
qui (quae, quod)
die, welke
qui adv.
hoe
gero, gerere, gessi, gestum
1 dragen, voeren 2 verrichten, doen
super-sum, esse, fui
over zijn, overblijven
quies, etis f
rust, ontspanning
do, dare, dedi, datum
geven
mollis, is
zacht
silentium
stilte
multus
veel, talrijk
saepe (comp. saepius, superl. saepissime)
vaak
militaris, is
militair, leger-
humus f
aardbodem, grond
iaceo, iacere, iacui
liggen
custodia
wacht, bewaking