Duits 150 - 300 D-N

ausbilden

opleiden

das Ziel

het (eind)doel

der Hersteller

de fabrikant

herstellen

fabriceren, vervaardigen

die Lage

de ligging, de situatie

in der Lage sein

in staat zijn, vermo- gen, bij machte zijn

das Abitur

het vwo-examen

(das Abi)

het vwo-diploma

der Abiturient

de examenleerling

der Durchschnitt

het gemiddelde

durchschnittlich, im Schnitt

gemiddeld, door de bank genomen

der Fall

het geval

im Notfall

in geval van nood

das Hirn, das Gehirn

het brein, de hersenen

offenbar

blijkbaar, zo te zien

das Öl

de olie

(ver)spüren

voelen, bespeuren

ständig

voortdurend, almaar

nennen

noemen

ernennen

benoemen

die Maut

de tol

das Kraftwerk

de centrale (om stroom op te wekken)

gestalten

vormgeven

genau

precies

schaffen

het halen, het voor elkaar krijgen, scheppen, maken

der Grundsatz

het principe, de grondregel

grundsätzlich

principieel, in principe/beginsel

versuchen

proberen, trachten

der Versuch

de poging,de test

reichen, ausreichen, hinreichen

voldoende zijn

die Maßnahme

de maatregel

malen

schilderen

die Malerei

de schilderkunst

das Gemälde

het schilderij

sich beschäftigen mit

zich bezighouden met

die Beschäftigung

de bezigheid, het werk, de baan,de werkgelegenheid

die Beschäftigten

de werknemers

fähig

in staat tot,bekwaam, vaardig

die Fähigkeit

de capaciteit, vaardigheid, vermogen

durchaus

volstrekt, beslist, absoluut

erzeugen

opwekken

das Erzeugnis

het product

verzichten auf

afzien van, bedanken voor

sammeln

verzamelen, bijeengaren

der Sammler

de verzamelaar

staunen

verbaasd/beduusd zijn

erstaunlich

verbazingwekkend, opzienbarend

empfinden

(ge)voelen, ervaren

empfindlich

gevoelig, kwetsbaar, teer

empfindsam

overgevoelig, weekhartig

ahnen

vermoeden, bevroeden

ahnungslos

argeloos, zonder iets te vermoeden

der Kunde

de klant

der Kundendienst

de servicedienst

die Schicht

de laag

der Wohlstand

de welvaart

angeblich

naar verluidt, zogenaamd

wider

tegen (... in)

widerwillig

met tegenzin, node, tegen heug en meug

das Verhältnis

de verhouding

die Verhältnisse

de omstandigheden

verhältnismäßig

relatief, verhoudingsgewijs

die Stelle

de plaats, de plek,de baan,de instantie

dreistellig

met drie cijfers voor de komma

die Zahl

het getal, het aantal

die Ausstellung

de tentoonstelling

schlimm

erg, ernstig

die Nahrung

het voedsel, de leeftocht

nahrhaft

voedzaam

sich langweilen

zich vervelen

die Heimat

de geboortestreek, het vaderland

der Alltag

het alledaagse leven

der Fortschritt

de vooruitgang, progressie

der Boom

de opleving in de vraag naar een product

boomen

een opleving doormaken, explosief groeien

nachhaltig

duurzaam, milieu- vriendelijk

der Beleg

het bewijs

überprüfen, prüfen,

controleren, kritisch bekijken

die Prüfung

de toets, het tentamen

die Ein

, die Zuwanderung - de immigratie

der Auswanderer

de emigrant

die Wanderung

de lange wandeltocht

der Wanderer

de wandelaar

der (An)Reiz

de prikkel

entlassen

ontslaan, de laan uit sturen

die Öffentlichkeit

de openbaarheid, de publieke opinie

öffentlich

openlijk, publiekelijk

veröffentlichen

publiceren, uitbrengen

erlauben

toestaan, veroorloven

sich bewerben

solliciteren

verfügen über

beschikken over

zur Verfügung stellen

ter beschikking stellen

trennen

scheiden

der Müll

het afval, vuilnis

die Gebühren

de kosten, de tarieven

bezeichnen

aanduiden, betitelen

jeweils

telkens, steevast

jeweilig

van een bepaald ogenblik

je

ooit,elk

erheblich

aanzienlijk, aanmerkelijk