L2 hoofdstuk 3. Nederlands in de praktijk.

zich aanmelden (ik meld me ... aan)

zich aanmelden (ik meld me ... aan)

to sign up (I sign up, I'm signing up)

begrijpen

to understand

betekenen (wat betekent dat?)

to mean (what does that mean?)

durven

to dare

uitleggen

to explain

vergeten

to forget

verstaan

to understand, to hear

ik heb het begrepen (begrijpen)

I have understood

ik ben het vergeten (vergeten)

I have forgotten

ik heb het verstaan (verstaan)

I have understood (heard)

(de) bedoeling

intention, purpose

(de) betekenis

meaning

(de) ruzie

argument, fight, quarrel

(de) uitleg

explanation

(de) presentatie

presentation

(de) volwassene

adult

(de) voorwaarde

condition, requirement

(het) onderwerp

subject, topic

(het) taalmaatje

language buddy

(het) vertrouwen

trust, faith

(het) zelfvertrouwen

self-confidence

bang (bange)

afraid

boos (boze)

angry

eenzaam (eenzame)

lonely

formeel (formele)

formal

hard (harde)

hard

ingewikkeld (ingewikkelde)

complicated, complex

langzaam (langzame)

slow

negatief (negatieve)

negative

simpel (simpele)

simple

somber (sombere)

down, depressed

verschrikkelijk (verschrikkelijke)

terrible

vervelend (vervelende)

annoying

zenuwachtig (zenuwachtige)

nervous

dichtbij

near

eenmaal

once, one time

helemaal niet

not at all

in de praktijk (Je leert dit in de praktijk)

in practice (You will learn this by practising it)

je best doen (Ik doe mijn best)

to do one's best (I do my best, I'm doing my best)

ruziemaken met (Ik maak ruzie met een vriend)

to argue with (I argue with a friend, I'm arguing with a friend)

ruziemaken over (We maken ruzie over de opdracht)

to argue about (We argue about the exercise, we're arguing about the exercise)

uit het hoofd leren (Ik leer de nieuwe woorden uit het hoofd)

to learn by heart (I learn the new words by heart, I'm learning the new words by heart)