FR voc: je travaille

le travailleur, la travailleuse

de werker, werkster

le chômeur, la chômeuse

de werkloze

le chômage

de werkloosheid

l’employé, -e

de bediende

l’ouvrier, -ière

de arbeider, arbeidster

le / la collègue

de collega

le patron, la patronne

de baas, de bazin

le chef

de baas

le directeur, -trice

de directeur, directrice

le responsable

de verantwoordelijke

le département des ressources humaines

de Human Resources afdeling

le métier

het beroep

la profession

het beroep

l’emploi

het werk

le travail

het werk

le boulot (fam.)

het werk

la firme

de firma

la société

de maatschappij

l’entreprise

de onderneming

le salaire

het loon

le Curriculum Vitae

de CV

l’entretien d’embauche

het sollicitatiegesprek

la lettre de motivation

de sollicitatiebrief

le profil

het profiel

les goûts

de smaak

les intérêts

de interesses

la réussite

het succes

l’échec

het falen

l’atout

het pluspunt

organisé, -e

georganiseerd

persévérant, -e

doorzettend, volhardend

constant, -e

constant

original, -e

origineel

déterminé, -e

vastberaden

concret, -ète

concreet

critique

kritisch

énergique

energiek

perfectionniste, /

perfectionistisch

sympathique, /

sympathiek

pratique

praktisch

attentif, -ve

aandachtig

expressif, -ve

expressief

persuasif, -ve

overtuigend

coopératif, -ve

samenwerkend

créatif, -ve

creatief

compréhensif, -ve

begripvol

émotif, -ve

emotioneel

objectif, -ve

objectief

communicatif, -ve

communicatief

intuitif, -ve

intuitief

curieux, -se

nieuwsgierig

minutieux, -se

nauwkeurig

respectueux, -se

respectvol

audacieux, -se

gedurfd

courageux, -se

moedig

consciencieux, -se

plichtsbewust

ambitieux, -se

ambitieus

ponctuel, -le

punctueel

intellectuel, -le

intellectueel

être habile (de ses mains)

handig zijn

être capable de

in staat zijn te

être à l’écoute de …

een luisterend oor zijn

être sensible à

gevoelig zijn voor

avoir les capacités à / pour

capaciteiten hebben om te

avoir des responsabilités

verantwoordelijkheden hebben

être responsable de

verantwoordelijk zijn voor

prendre la parole

het woord nemen

prendre contact avec

contact nemen met

prendre son temps pour

zijn tijd nemen om te

faire du sport

sport doen

faire de la recherche

(wetenschappelijk) onderzoek doen

faire des découvertes

ontdekkingen doen

pratiquer une activité (sportive / manuelle)

een sport / handenarbeid beoefenen

exercer une activité

een activiteit beoefenen

entrer en relation avec …

met iemand in contact komen

échanger

uitwisselen

convaincre

overtuigen

animer / diriger une discussion

een gesprek leiden

apprendre

leren

enseigner

aanleren

développer (des qualités)

(kwaliteiten) ontwikkelen

travailler (en groupe / seul)

(in groep / alleen) werken

embaucher

aannemen

engager

aannemen

réussir

slagen

échouer

falen

décider

beslissen

(s’)organiser

(zich) organiseren

réconcilier qqn

verzoenen

réparer

herstellen

entretenir

onderhouden

maintenir en état

onderhouden

fabriquer qqch

maken

imaginer qqch

iets bedenken

manipuler

manipuleren

gérer des situations

situaties aanpakken

donner des ordres / des instructions

bevelen / instructies geven

rendre service à …

iemand een dienst bewijzen

se documenter sur

zich over iets documenteren

partager des informations avec

informatie delen met