Studied by 3 people
Looks like no one added any tags here yet for you.
avoir
hebben
être
zijn
parler
praten
manger
eten
changer
veranderen
déranger
storen
héberger
herbergen
loger
loggeren
ranger
opruimen
commencer
beginnen
annoncer
aankondigen
avancer
vooruitgaan
effacer
uitwisselen
placer
plaatsen
prononcer
uitspreken
acheter
kopen
amener
meebrengen
emmener
wegbrengen
épeler
spellen
geler
vriezen
se lever
opstaan
peser
wegen
répéter
herhalen
opérer
opereren
préférer
verkiezen
compléter
aanvullen
espérer
hopen
nettoyer
kuisen
payer
betalen
essayer
proberen
essuyer
afdrogen
s’ennuyer
zich vervelen
employer
gebruiken
appeler
roepen
rappeler
opnieuw roepen
s’appeler
heten
jeter
gooien
rejeter
terugwerpen
finir
beëindigen
atterir
landen
avertir
waarschuwen
choisir
kiezen
obéir à
gehoorzamen aan
punir
straffen
remplir
vullen
partir
vertrekken
sentir
voelen
dormir
slapen
servir
bedienen
mentir
liegen
sortir
uitgaan
ouvrir
openen
couvrir
bedekken
souffrir
leiden
découvrir
ondekken
offrir
aanbieden
recevoir
ontvangen
apercevoir
merken
concevoir
ontwikkelen
décevoir
teleurstellen
percevoir
waarnemen
rendre
teruggeven
attendre
wachten
défendre
verdedigen
descendre
naar beneden gaan
entendre
horen
mordre
bijten
perdre
verliezen
répondre
antwoorden
vendre
verkopen
aller
gaan
s’en aller
weggaan
s’asseoir
gaan zitten
être assis
zitten
battre
slaan
se battre
vechten
débattre
debateren
boire
drinken
conclure
besluiten
exclure
uitsluiten
inclure
invoegen
connaître
kennen
apparaître
verschijnen
disparaître
verdwijnen
paraître
schijnen
reconnaître
herkennen
courir
lopenp
parcourir
doornemen
secourir
te hulp komen
croire
geloven
devoir
moeten (d…)
dire
zeggen
redire
herhalen (…d…)
contredire
tegenspreken
interdire
verbieden
médire
kwaadspreken
prédire
voorspellen
écrire
schrijven
décrire
beschrijven
inscrire
inschrijven
Note 
Flashcard (87)