Studied by 31 people
Looks like no one added any tags here yet for you.
le banquier
de bankier
le bénéfice
de winst
le comportement d’achat
het koopgedrag
le compte courant / à vue
de zichtrekening
l’emprunt
de lening (van) (bv. ik leen van bank )
l’investissement
de investering
le livret d’épargne
het spaarboekje
le placement
de belegging
le pouvoir d’achat
de koopkracht
le prêt
de lening (aan) (bv. bank leent aan ons)
le revenu / salaire
het inkomen, loon
le salarié
de loontrekkende
le sondage
de (opinie)peiling, enquête
le taux
het percentage, cijfer, gehalte
le taux d’intérêt
de rentevoet
l’action
het aandeel
la dépense
de uitgave
l’escroquerie/ l’arnaque/ la fraude
de oplichting, fraude
la fiche de paie
de loonbrief
la fluctuation
de schommeling
la moyenne
het gemiddelde
bénéficier de
genieten van, voordeel halen uit
économiser/ faire des économies/ épargner
(be)sparen
effectuer
uitvoeren
l’épargne
de spaargeld
gérer
beheren
rapporter
opbrengen
retirer de l’argent
geld afhalen
commercial
handels-
économe
zuinig
financier
financieel
monétaire
munt-
rentable
rendabel (het brengt op)
stable
stabiel
joindre les deux bouts
de eindjes aan elkaar knopen
Note 
Flashcard (64)